Ancestor in het Frans vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Frans: Meer gegevens...

ancestor:
- ancêtre; aïeul; ancêtre principal; père originel; élément ancêtre
Wiktionary:
- ancestor → ancêtre, aïeul, prédécesseur
- ancestor → ancêtre, aïeux

Engels

Uitgebreide vertaling voor ancestor (Engels) in het Frans

the ancestor (forefather)
l'ancêtre
- ancêtre [le ~] zelfstandig naamwoord
the ancestor (forefather)
l'ancêtre; l'aïeul
- ancêtre [le ~] zelfstandig naamwoord
- aïeul [la ~] zelfstandig naamwoord
the ancestor (forefather)
l'aïeul; l'ancêtre principal
- aïeul [la ~] zelfstandig naamwoord
- ancêtre principal [le ~] zelfstandig naamwoord
the ancestor (patriarch; progenitor; founder)
l'aïeul; le père originel
- aïeul [le ~] zelfstandig naamwoord
- père originel [le ~] zelfstandig naamwoord
the ancestor (ancestor element)

– In a tree structure, the element of which a given element is a child. Equivalent to a parent element. ¹
l'ancêtre; élément ancêtre
- ancêtre [le ~] zelfstandig naamwoord
- élément ancêtre

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ancêtre	ancestor; ancestor element; forefather	progenitor
ancêtre principal	ancestor; forefather
aïeul	ancestor; forefather; founder; patriarch; progenitor
père originel	ancestor; founder; patriarch; progenitor
-	antecedent; ascendant; ascendent; root
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
élément ancêtre	ancestor; ancestor element
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
-	first ancestor; progenitor

someone from whom you are descended (but usually more remote than a grandparent)²
In a tree structure, the element of which a given element is a child. Equivalent to a parent element.¹

ancestor

noun

ancestor

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• ancestor	→ ancêtre	↔ voorvader — familie\|nld mannelijk persoon van wie een volk, een clan of een familie afstamt.
• ancestor	→ ancêtre	↔ Vorfahr — Lebewesen männlichen oder weiblichen Geschlechts, von denen ein jüngeres Lebewesen abstammt
• ancestor	→ aïeux; ancêtre	↔ Ahn — gehoben, meist Plural: Vorfahr, (Plural) Vorfahren einer Gruppe oder eines Volkes