Overzicht
Engels naar Nederlands: Meer gegevens...
-
pin:
- pinnen; spelden; dichtspelden; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; vastmaken
- pin; pen; klem; speld; spie; borgmoer; speldje
- PIN:
-
Wiktionary:
- pin → pin, speld, speldje
- pin → vastpinnen, vastspelden
- pin → kegel, speld, naald
Nederlands naar Engels: Meer gegevens...
Engels
Uitgebreide vertaling voor pin (Engels) in het Nederlands
pin:
-
to pin
-
to pin
-
to pin (pin down; prick down)
-
to pin
– To fix an item, such as a library, a program shortcut, an emoticon, or a map point of interest, in a given area of the UI, so it is always accessible in that area (e.g., to make a library always visible in the navigation pane). 1
Conjugations for pin:
present
- pin
- pin
- pins
- pin
- pin
- pin
simple past
- pinned
- pinned
- pinned
- pinned
- pinned
- pinned
present perfect
- have pinned
- have pinned
- has pinned
- have pinned
- have pinned
- have pinned
past continuous
- was pinning
- were pinning
- was pinning
- were pinning
- were pinning
- were pinning
future
- shall pin
- will pin
- will pin
- shall pin
- will pin
- will pin
continuous present
- am pinning
- are pinning
- is pinning
- are pinning
- are pinning
- are pinning
subjunctive
- be pinned
- be pinned
- be pinned
- be pinned
- be pinned
- be pinned
diverse
- pin!
- let's pin!
- pinned
- pinning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
-
the pin (peg; plug)
-
the pin (badge; flag)
-
the pin (cotter pin; peg)
-
the pin (decoration; insignia; badge)
Vertaal Matrix voor pin:
Verwante woorden van "pin":
Synoniemen voor "pin":
Antoniemen van "pin":
Verwante definities voor "pin":
Wiktionary: pin
pin
Cross Translation:
noun
pin
-
small device; small needle with no eye
-
US: accessory attached with a pin
- pin → speldje
-
to fasten/attach with a pin
- pin → vastpinnen
noun
verb
-
met een of meer spelden vastmaken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pin | → kegel | ↔ Kegel — Sport: beim Kegeln (Kegelspiel) benutzter, flaschenähnlich geformter Gegenstand |
• pin | → speld | ↔ Stecknadel — zum Befestigen von Stoff oder zum Abstecken von Nähten verwendete Nadel, deren Kopf zumeist aus Metall oder buntem Glas besteht |
• pin | → naald; speld | ↔ épingle — Petite tige de métal (laiton, cuivre, fer, acier, etc.) terminée par une pointe à un bout et, de l’autre, par une tête cf|tête d’épingle. |
PIN:
-
the PIN (personal identification number)
– A unique and secret identification code similar to a password that is assigned to an authorized user and used to gain access to personal information or assets via an electronic device. 1
Vertaal Matrix voor PIN:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pincode | PIN; personal identification number | |
- | PIN number; personal identification number |
Verwante definities voor "PIN":
Verwante vertalingen van pin
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor pin (Nederlands) in het Engels
pin:
-
de pin (pen; klem)
-
de pin (speld)
-
de pin (tentharing; haring)
Vertaal Matrix voor pin:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
badge | pin; speld | badge; decoratie; ereteken; insigne; kenteken; merkteken; munt; onderscheiding; onderscheidingsteken; ordeteken; penning; plaatje als herkenningsteken; ridderorde; speldje; teken |
flag | pin; speld | banier; lis; markering; ruitertje; standaard; vaan; vaandel; vendel; vlag; wimpel |
peg | klem; pen; pin | borgmoer; borrel; haak; haakje; keg; keil; muurplug; neut; ophanghaak; ophanghaakje; plug; spie; staande receptie; wig |
pin | klem; pen; pin; speld | borgmoer; speldje; spie |
plug | klem; pen; pin | muurplug; plug; steekcontact; stekker; stekkertje |
tent peg | haring; pin; tentharing | haring; tenthaak |
tent pin | haring; pin; tentharing | haring; tenthaak |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
flag | markeren | |
pin | dichtspelden; pinnen; spelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden | |
plug | adverteren; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; per advertentie aanbieden; stoppen |
Verwante woorden van "pin":
pin vorm van pinnen:
-
pinnen (spelden)
Conjugations for pinnen:
o.t.t.
- pin
- pint
- pint
- pinnen
- pinnen
- pinnen
o.v.t.
- pinde
- pinde
- pinde
- pinden
- pinden
- pinden
v.t.t.
- heb gepind
- hebt gepind
- heeft gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
- hebben gepind
v.v.t.
- had gepind
- had gepind
- had gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
- hadden gepind
o.t.t.t.
- zal pinnen
- zult pinnen
- zal pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
- zullen pinnen
o.v.t.t.
- zou pinnen
- zou pinnen
- zou pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
- zouden pinnen
diversen
- pin!
- pint!
- gepind
- pinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor pinnen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pin | borgmoer; klem; pen; pin; speld; speldje; spie | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pin | pinnen; spelden | dichtspelden; vastmaken; vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
Verwante woorden van "pinnen":
Wiktionary: pinnen
pinnen
verb
pinnen
-
het opnemen van geld bij een daartoe bedoeld apparaat
- pinnen → withdraw cash from a cash dispenser
-
het elektronisch betalen met een pinpas
- pinnen → pay by switch card