Engels

Uitgebreide vertaling voor buckle (Engels) in het Nederlands

buckle:

buckle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buckle
    de gesp
    • gesp [de ~] zelfstandig naamwoord

to buckle werkwoord (buckles, buckled, buckling)

  1. to buckle
    gespen
    • gespen werkwoord (gesp, gespt, gespte, gespten, gegespt)
  2. to buckle
    vastgespen; aangespen
    • vastgespen werkwoord (gesp vast, gespt vast, gespte vast, gespten vast, vastgegespt)
    • aangespen werkwoord (gesp aan, gespt aan, gespte aan, gespten aan, aangegespt)
  3. to buckle (collapse)
    ineenzakken; ineenzijgen
    • ineenzakken werkwoord (zak ineen, zakt ineen, zakte ineen, zakten ineen, ineengezakt)
    • ineenzijgen werkwoord (zijg ineen, zijgt ineen, zeeg ineen, zegen ineen, ineengezegen)
  4. to buckle (strap)
    dichtsnoeren; toegespen; dichtgespen
    • dichtsnoeren werkwoord
    • toegespen werkwoord (gesp toe, gespt toe, gespte toe, gespten toe, toegegespt)
    • dichtgespen werkwoord (gesp dicht, gespt dicht, gespte dicht, gespten dicht, dichtgegespt)

Conjugations for buckle:

present
  1. buckle
  2. buckle
  3. buckles
  4. buckle
  5. buckle
  6. buckle
simple past
  1. buckled
  2. buckled
  3. buckled
  4. buckled
  5. buckled
  6. buckled
present perfect
  1. have buckled
  2. have buckled
  3. has buckled
  4. have buckled
  5. have buckled
  6. have buckled
past continuous
  1. was buckling
  2. were buckling
  3. was buckling
  4. were buckling
  5. were buckling
  6. were buckling
future
  1. shall buckle
  2. will buckle
  3. will buckle
  4. shall buckle
  5. will buckle
  6. will buckle
continuous present
  1. am buckling
  2. are buckling
  3. is buckling
  4. are buckling
  5. are buckling
  6. are buckling
subjunctive
  1. be buckled
  2. be buckled
  3. be buckled
  4. be buckled
  5. be buckled
  6. be buckled
diverse
  1. buckle!
  2. let's buckle!
  3. buckled
  4. buckling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor buckle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangespen buckle up; buckling together; clasping
dichtgespen buckle on
dichtsnoeren buckle on
gesp buckle
vastgespen buckle up; buckling together; clasping
- warp
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangespen buckle
dichtgespen buckle; strap
dichtsnoeren buckle; strap cant; lace; string; tack up; tie
gespen buckle
ineenzakken buckle; collapse
ineenzijgen buckle; collapse
toegespen buckle; strap
vastgespen buckle
- clasp; crumple; heave; warp
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- agraffe; clasp

Verwante woorden van "buckle":


Synoniemen voor "buckle":


Antoniemen van "buckle":


Verwante definities voor "buckle":

  1. fastener that fastens together two ends of a belt or strap; often has loose prong1
  2. a shape distorted by twisting or folding1
  3. bend out of shape, as under pressure or from heat1
    • The highway buckled during the heat wave1
  4. fold or collapse1
    • His knees buckled1
  5. fasten with a buckle or buckles1

Wiktionary: buckle

buckle
noun
  1. belt clasp
buckle
noun
  1. (f)/(m)

Cross Translation:
FromToVia
buckle gesp boucle — anneau qui ferme une ceinture
buckle aangespen; gorden; aangorden; omgorden bouclerattacher, serrer avec une boucle.
buckle hanger; tijdens; gedurende; hangend pendantpartie du baudrier ou du ceinturon au travers de laquelle on passe l’épée pour l’y pendre.
buckle buigen; doorbuigen; ombuigen ployerfléchir, courber.

Verwante vertalingen van buckle