Engels

Uitgebreide vertaling voor dismiss (Engels) in het Nederlands

dismiss:

to dismiss werkwoord (dismisss, dismissed, dismissing)

  1. to dismiss (discharge; fire; lay off; )
    ontslaan; wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen
    • ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)
    • wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)
    • ontheffen werkwoord (onthef, ontheft, onthief, onthieven, ontheven)
    • verzenden werkwoord (verzend, verzendt, verzond, verzonden, verzonden)
    • wegzenden werkwoord (zend weg, zendt weg, zond weg, zonden weg, weggezonden)
    • uitsturen werkwoord (stuur uit, stuurt uit, stuurde uit, stuurden uit, uitgestuurd)
  2. to dismiss (drop)
    seponeren; afzien van rechtsvervolging
  3. to dismiss (be discharged; discharge; fire; )
    afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
    • afvloeien werkwoord (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
    • congé geven werkwoord
    • eruit gooien werkwoord (gooi eruit, gooit eruit, gooide eruit, gooiden eruit, eruit gegooid)
    • aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
  4. to dismiss (put away)
    van zich afzetten
    • van zich afzetten werkwoord (zet mij van zich af, zet je van zich af, zette mij van zich af, zetten ons van zich af, zich van zich afgezet)
  5. to dismiss (force to resign; discharge)
  6. to dismiss
    – To reject or turn off a system notification such as a reminder, a new message alert or an alarm. 1
    verwijderen
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)

Conjugations for dismiss:

present
  1. dismiss
  2. dismiss
  3. dismisss
  4. dismiss
  5. dismiss
  6. dismiss
simple past
  1. dismissed
  2. dismissed
  3. dismissed
  4. dismissed
  5. dismissed
  6. dismissed
present perfect
  1. have dismissed
  2. have dismissed
  3. has dismissed
  4. have dismissed
  5. have dismissed
  6. have dismissed
past continuous
  1. was dismissing
  2. were dismissing
  3. was dismissing
  4. were dismissing
  5. were dismissing
  6. were dismissing
future
  1. shall dismiss
  2. will dismiss
  3. will dismiss
  4. shall dismiss
  5. will dismiss
  6. will dismiss
continuous present
  1. am dismissing
  2. are dismissing
  3. is dismissing
  4. are dismissing
  5. are dismissing
  6. are dismissing
subjunctive
  1. be dismissed
  2. be dismissed
  3. be dismissed
  4. be dismissed
  5. be dismissed
  6. be dismissed
diverse
  1. dismiss!
  2. let's dismiss!
  3. dismissed
  4. dismissing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor dismiss:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdanken discharge; dismissal; firing
afvloeien draining away; flowing away; running away
ontslaan discharge; dismissal; firing
verwijderen amputating; removing
verzenden mailing
wegsturen mailing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de dijk zetten be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
afdanken be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out discard
afvloeien be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out drain off; flow away
afzien van rechtsvervolging dismiss; drop
congé geven be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
dwingen ontslag te nemen discharge; dismiss; force to resign
eruit gooien be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
ontheffen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack relieve someone of an obligation
ontslaan discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
seponeren dismiss; drop
uitsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack
van zich afzetten dismiss; put away
van zijn positie verdrijven be discharged; cast out; discharge; dismiss; fire; lay off; sack; throw out
verwijderen dismiss deinstall; delete; depart; discard; drop; go away; leave; pruning; remove; take off; uninstall
verzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack dispatch; email; send; submit
wegsturen discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack fob off with; not follow up; send
wegzenden discharge; dismiss; drop; fire; lay off; release; sack send
- brush aside; brush off; discount; disregard; dissolve; drop; ignore; push aside; send away; send packing; throw out; usher out
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- dispose of; get rid of

Synoniemen voor "dismiss":


Antoniemen van "dismiss":


Verwante definities voor "dismiss":

  1. declare void2
  2. bar from attention or consideration2
    • She dismissed his advances2
  3. cease to consider; put out of judicial consideration2
    • This case is dismissed!2
  4. end one's encounter with somebody by causing or permitting the person to leave2
    • I was dismissed after I gave my report2
  5. stop associating with2
  6. To reject or turn off a system notification such as a reminder, a new message alert or an alarm.1

Wiktionary: dismiss

dismiss
verb
  1. arbeidsovereenkomst beëindigen
  2. de genoemde waardigheid...

Cross Translation:
FromToVia
dismiss afwijzen abweisenRecht einer Klage, einem Antrag nicht stattgeben
dismiss wegsturen congédier — Autoriser ou inviter quelqu’un à se retirer.
dismiss ontslaan congédier — Licencier, mettre à la porte.
dismiss afdanken; afmonsteren; ontslaan; ontzetten; royeren licenciercongédier un employé.
dismiss afslaan; afwijzen; verwerpen; weigeren; wraken; nee zeggen tegen; afkeuren; terugwijzen; vertikken refuserrejeter une demande, ne pas accorder ce qui demander ; ne pas vouloir faire ce qui est exiger, prescrire, ordonné.
dismiss braken; kotsen; overgeven; spugen; afkeuren; afwijzen; terugwijzen; vertikken; weigeren; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; heruitzenden; terugdringen; verdringen; weren; ontzenuwen; weerleggen; afslaan; verwerpen; wraken; nee zeggen tegen; vergooien; weggooien; wegwerpen rejeter — Traductions à trier suivant le sens
dismiss wegzenden; wegsturen renvoyer — Congédier quelqu’un