Engels

Uitgebreide vertaling voor get on (Engels) in het Nederlands

get on:

to get on werkwoord (gets on, got on, getting on)

  1. to get on
    overweg kunnen
    • overweg kunnen werkwoord (kan overweg, kunt overweg, kon overweg, konden overweg, overweg gekund)
  2. to get on (continue; proceed; pursue the subject; )
    continueren; doorgaan; voortzetten; vervolgen; aanhouden; voortgaan; verdergaan
    • continueren werkwoord (continueer, continueert, continueerde, continueerden, gecontinueerd)
    • doorgaan werkwoord (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • voortzetten werkwoord (zet voort, zette voort, zetten voort, voortgezet)
    • vervolgen werkwoord (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • voortgaan werkwoord (ga voort, gaat voort, ging voort, gingen voort, voortgegaan)
    • verdergaan werkwoord (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
  3. to get on (beat it; bugger off; fuck off; )
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen werkwoord (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen werkwoord (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken werkwoord (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren werkwoord (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen werkwoord (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)

Conjugations for get on:

present
  1. get on
  2. get on
  3. gets on
  4. get on
  5. get on
  6. get on
simple past
  1. got on
  2. got on
  3. got on
  4. got on
  5. got on
  6. got on
present perfect
  1. have gotten on
  2. have gotten on
  3. has gotten on
  4. have gotten on
  5. have gotten on
  6. have gotten on
past continuous
  1. was getting on
  2. were getting on
  3. was getting on
  4. were getting on
  5. were getting on
  6. were getting on
future
  1. shall get on
  2. will get on
  3. will get on
  4. shall get on
  5. will get on
  6. will get on
continuous present
  1. am getting on
  2. are getting on
  3. is getting on
  4. are getting on
  5. are getting on
  6. are getting on
subjunctive
  1. be gotten on
  2. be gotten on
  3. be gotten on
  4. be gotten on
  5. be gotten on
  6. be gotten on
diverse
  1. get on!
  2. let's get on!
  3. gotten on
  4. getting on
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor get on:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden keeping up; persistence; pertinacity; tenacity
inrukken beat it
ophoepelen beat it
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject apprehend; arrest; capture; continue; detain; drag on; hold; imprison; insist; keep on; persist; pick up; press; seize; take in custody; take prisoner; urge
continueren carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject continue; go on
doorgaan carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject continue; go on; hold on; keep on; keep up; persevere; persist
inrukken beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram
opdonderen beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram
ophoepelen beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram
opkrassen beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram beat it; skedaddle; split
oplazeren beat it; bugger off; bugger up; buzz off; clear out; fuck off; get; get lost; get on; go astray; go away; go to hell; move on; pack it; piss off; push off; scram
overweg kunnen get on
verdergaan carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject continue; go on; take it further
vervolgen carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject adjudicate; aim for; bring action against; chase; condemn; continue; go on; haunt; judge; persecute; prosecute; pursue; sentence; strive after; try
voortgaan carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject go on
voortzetten carry on; continue; get on; go on; go through with it; hold on; keep on; keep up; let last; move on; persist; proceed; pursue the subject continue; go on
- advance; age; be on; bestride; board; climb on; come along; come on; get along; get along with; get on with; hop on; jump on; maturate; mature; mount; mount up; progress; senesce; shape up

Synoniemen voor "get on":


Antoniemen van "get on":


Verwante definities voor "get on":

  1. grow old or older1
  2. develop in a positive way1
  3. appear in a show, on T.V. or radio1
  4. grow late or (of time) elapse1
  5. get up on the back of1
  6. get on board of (trains, buses, ships, aircraft, etc.)1
  7. have smooth relations1

Wiktionary: get on


Cross Translation:
FromToVia
get on uitkomen auskommen — mit Personen zusammen sein können

Verwante vertalingen van get on