Engels

Uitgebreide vertaling voor gun (Engels) in het Nederlands

gun:

gun [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the gun (pistol; heand-gun; revolver)
    de geweer; het pistool
    • geweer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • pistool [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the gun (arms; weapon; rifle; cannon)
    het wapen; het strijdmiddel
  3. the gun (artillery; canon)
    het gewichtstuk; het stuk; het kanon
    • gewichtstuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kanon [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. the gun (fire-arm; rifle)
    het vuurwapen; het schietwapen

Vertaal Matrix voor gun:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geweer gun; heand-gun; pistol; revolver muzzle of a gun
gewichtstuk artillery; canon; gun
kanon artillery; canon; gun
pistool gun; heand-gun; pistol; revolver
schietwapen fire-arm; gun; rifle
strijdmiddel arms; cannon; gun; rifle; weapon
stuk artillery; canon; gun article; beautiful person; column; element; elementary component; fundamental ingredient; hunk; ingredient; newspaper column; parliamentary party; part; piece; play; portion; principle ingredient; production; publication; section; segment; share; stage play; stunner
vuurwapen fire-arm; gun; rifle firearms and munitions
wapen arms; cannon; gun; rifle; weapon
- accelerator; accelerator pedal; artillery; gas; gas pedal; grease-gun; gunman; heavy weapon; ordnance; throttle
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stuk battered; broken; bust; cracked; crushed; damaged; defective; faulty; finished; gone to pieces; in pieces; in rags; in shreds; indistinct; moth eaten; obscure; on the blink; out of order; ruined; ruptured; snapped; tattered; to pieces; torn; unclear
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- piece of ordnance; rifle

Verwante woorden van "gun":

  • guns

Synoniemen voor "gun":


Verwante definities voor "gun":

  1. the discharge of a firearm as signal or as a salute in military ceremonies1
    • two runners started before the gun1
    • a twenty gun salute1
  2. a pedal that controls the throttle valve1
  3. large but transportable armament1
  4. a hand-operated pump that resembles a revolver; forces grease into parts of a machine1
  5. a weapon that discharges a missile at high velocity (especially from a metal tube or barrel)1
  6. a person who shoots a gun (as regards their ability)1
  7. shoot with a gun1

Wiktionary: gun

gun
verb
  1. speed something up
  2. shoot someone or something
noun
  1. (military) a cannon with tube length 30 calibers or more
  2. (military) A cannon with relatively long barrel, operating with relatively low angle of fire, and having a high muzzle velocity
  3. a very portable, short weapon, for hand use
  4. a less portable, long weapon
gun
noun
  1. een wapen dat een kogel schiet met behulp van een chemische ontploffing

Cross Translation:
FromToVia
gun pistool Pistole — Eine Faustfeuerwaffe, die aus der Hand abgeschossen wird
gun geweer; roer fusil — Arme à feu
gun pistool pistoletarme à feu courte et portatif.

Verwante vertalingen van gun



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gun (Nederlands) in het Engels

gunnen:

gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)

  1. gunnen (gunst verlenen)
    to allow
    • allow werkwoord (allows, allowed, allowing)
  2. gunnen (toebedelen; toewijzen; toekennen; iets toekennen)
    to assign; to allocate; to confer; to allot; bestow on; to give
    • assign werkwoord (assigns, assigned, assigning)
    • allocate werkwoord (allocates, allocated, allocating)
    • confer werkwoord (confers, conferred, conferring)
    • allot werkwoord (allots, alloted, alloting)
    • bestow on werkwoord
    • give werkwoord (gives, gave, giving)
  3. gunnen (toestaan; laten; permitteren; )
    to concede; to grant; to allow; to permit; to submit to; to admit; to tolerate; to authorize; to authorise; to give one's fiat to
    • concede werkwoord (concedes, conceded, conceding)
    • grant werkwoord (grants, granted, granting)
    • allow werkwoord (allows, allowed, allowing)
    • permit werkwoord (permits, permitted, permitting)
    • submit to werkwoord (submits to, submitted to, submitting to)
    • admit werkwoord (admits, admited, admiting)
    • tolerate werkwoord (tolerates, tolerated, tolerating)
    • authorize werkwoord, Amerikaans (authorizes, authorized, authorizing)
    • authorise werkwoord, Brits
    • give one's fiat to werkwoord (gives one's fiat to, gave one's fiat to, giving one's fiat to)

Conjugations for gunnen:

o.t.t.
  1. gun
  2. gunt
  3. gunt
  4. gunnen
  5. gunnen
  6. gunnen
o.v.t.
  1. gunde
  2. gunde
  3. gunde
  4. gunden
  5. gunden
  6. gunden
v.t.t.
  1. heb gegund
  2. hebt gegund
  3. heeft gegund
  4. hebben gegund
  5. hebben gegund
  6. hebben gegund
v.v.t.
  1. had gegund
  2. had gegund
  3. had gegund
  4. hadden gegund
  5. hadden gegund
  6. hadden gegund
o.t.t.t.
  1. zal gunnen
  2. zult gunnen
  3. zal gunnen
  4. zullen gunnen
  5. zullen gunnen
  6. zullen gunnen
o.v.t.t.
  1. zou gunnen
  2. zou gunnen
  3. zou gunnen
  4. zouden gunnen
  5. zouden gunnen
  6. zouden gunnen
en verder
  1. is gegund
  2. zijn gegund
diversen
  1. gun!
  2. gunt!
  3. gegund
  4. gunnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor gunnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grant beurs; stipendium; studiebeurs; studietoelage
permit entreebiljet; geleidebiljet; geleidebrief; kaart; kaartje; licentie; pas; pasje; paspoort; plaatsbewijs; ticket; toegangsbewijs; vergunning; vrijbrief; vrijgeleide
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
admit dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen als waar erkennen; autoriseren; biechten; binnen laten; bloot leggen; erkennen; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; iemand toelaten; inlaten; opbiechten; openbaren; opnemen; opvangen; reveleren; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; toestemming verlenen; zich uiten
allocate gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen bespreken; plaats toekennen; plaatsen; reis boeken; reserveren; toewijzen; vastleggen; voorbehouden
allot gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
allow dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; veroorloven
assign gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen delegeren; overdragen; toewijzen
authorise dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; machtigen; permitteren; toekennen; toestaan; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
authorize dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; machtigen; permitteren; toekennen; toestaan; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
bestow on gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen
concede dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; instemmen
confer gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
give gunnen; iets toekennen; toebedelen; toekennen; toewijzen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; cadeau doen; cadeau geven; declareren; doneren; geven; overgeven; overhandigen; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toesteken; verlenen; verstrekken
give one's fiat to dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen
grant dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; cadeau doen; cadeau geven; instemmen; inwilligen; ondervragen; overhoren; schenken; toekennen; toestaan; uithoren; uitvragen; vergunnen; verhoren; verlenen
permit dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen akkoord gaan; autoriseren; fiatteren; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; in staat stellen; instemmen; mogelijk maken; permitteren; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; vergunnen; verlenen; veroorloven
submit to dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen aanleunen; aanvaarden; accepteren; voor lief nemen; welgevallen; zich laten gevallen; zich laten welgevallen
tolerate dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; doorstaan; dragen; dulden; gedogen; harden; tolereren; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; vergunnen; volhouden