Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hitch:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor hitch (Engels) in het Nederlands

hitch:

hitch [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the hitch (trouble; problem)
    de strubbeling; de knik
    • strubbeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • knik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. the hitch
    kink in de kabel; de hapering

Vertaal Matrix voor hitch:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hapering hitch
kink in de kabel hitch
knik hitch; problem; trouble crack; kink
strubbeling hitch; problem; trouble
- arrest; check; duty tour; encumbrance; enlistment; halt; hang-up; hinderance; hindrance; hobble; incumbrance; interference; limp; preventative; preventive; rub; snag; stay; stop; stoppage; term of enlistment; tour; tour of duty
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- buck; catch; gimp; hitchhike; hobble; jerk; limp; thumb
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- breakdown; fault

Verwante woorden van "hitch":


Synoniemen voor "hitch":


Antoniemen van "hitch":


Verwante definities voor "hitch":

  1. the uneven manner of walking that results from an injured leg1
  2. any obstruction that impedes or is burdensome1
  3. a knot that can be undone by pulling against the strain that holds it; a temporary knot1
  4. a connection between a vehicle and the load that it pulls1
  5. an unforeseen obstacle1
  6. the state of inactivity following an interruption1
  7. a period of time spent in military service1
  8. to hook or entangle1
  9. connect to a vehicle:1
    • hitch the trailer to the car1
  10. jump vertically, with legs stiff and back arched1
  11. walk impeded by some physical limitation or injury1
  12. travel by getting free rides from motorists1

Wiktionary: hitch

hitch
noun
  1. het gebeuren van ongeluk

Verwante vertalingen van hitch