Engels

Uitgebreide vertaling voor operative (Engels) in het Nederlands

operative:

operative bijvoeglijk naamwoord

  1. operative (industrious; active; working; )
    actief; bedrijvig; werkzaam; arbeidend; arbeidzaam; werkend; bezig
  2. operative (industrious; busy; active; )
    actief; bedrijvig; bezig; druk
  3. operative (surgical)
    chirurgisch; operatief; heelkundig
  4. operative
    operatief; werkklaar

Vertaal Matrix voor operative:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
druk charges; circulation; compulsion; impression; pressure; print
- PI; intelligence agent; intelligence officer; private detective; private eye; private investigator; secret agent; shamus; sherlock
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
actief active; actively; at work; busily; busy; hard-working; humming; industrious; industriously; laborious; operative; working active; dynamic; energetic; hard-working; industrious; lively
arbeidzaam active; actively; at work; hard-working; industrious; industriously; laborious; operative; working diligent; hard working; industrious; laborious
bedrijvig active; actively; at work; busily; busy; hard-working; humming; industrious; industriously; laborious; operative; working active; hard-working; industrious
bezig active; actively; at work; busily; busy; hard-working; humming; industrious; industriously; laborious; operative; working active; hard-working; industrious
chirurgisch operative; surgical
druk active; actively; busily; busy; hard-working; humming; industrious; industriously; operative; working animated; busily engaged; busy; engaged; occupied; tied up; up; vibrant
heelkundig operative; surgical
operatief operative; surgical
werkend active; actively; at work; hard-working; industrious; industriously; laborious; operative; working
werkzaam active; actively; at work; hard-working; industrious; industriously; laborious; operative; working
- functional; running; surgical; working
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arbeidend active; actively; at work; hard-working; industrious; industriously; laborious; operative; working
werkklaar operative

Verwante woorden van "operative":


Synoniemen voor "operative":


Antoniemen van "operative":


Verwante definities voor "operative":

  1. being in force or having or exerting force1
    • operative regulations1
    • the major tendencies operative in the American political system1
  2. (of e.g. a machine) performing or capable of performing1
  3. relating to or requiring or amenable to treatment by surgery especially as opposed to medicine1
    • operative dentistry1
  4. effective; producing a desired effect1
    • the operative word1
  5. someone who can be employed as a detective to collect information1
  6. a person secretly employed in espionage for a government1

Wiktionary: operative

operative
adjective
  1. effectual
  2. functional
operative
adjective
  1. ...d.m.v. een operatie

Cross Translation:
FromToVia
operative bedrijver; agent; politieagent; smeris; dealer; vertegenwoordiger agent — Celui, celle, ce qui agit.
operative arbeider; werkman; werker; werkkracht ouvrier — Personne qui, moyennant salaire, effectue un travail généralement manuel pour un employeur dans les domaines du bâtiment, de l’industrie ou de l’agriculture.

operative vorm van operate:

to operate werkwoord (operates, operated, operating)

  1. to operate (proceed; work)
    werken; opereren; manipuleren; te werk gaan; procederen; optreden; handelen; leven
    • werken werkwoord (werk, werkt, werkte, werkten, gewerkt)
    • opereren werkwoord (opereer, opereert, opereerde, opereerden, geopereerd)
    • manipuleren werkwoord
    • te werk gaan werkwoord (ga te werk, gaat te werk, ging te werk, gingen te werk, te werk gegaan)
    • procederen werkwoord (procedeer, procedeert, procedeerde, procedeerden, geprocedeerd)
    • optreden werkwoord (treed op, treedt op, trad op, traden op, opgetreden)
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • leven werkwoord (leef, leeft, leefde, leefden, geleefd)
  2. to operate (serve; attend to)
    bedienen; knoppen bedienen
  3. to operate (drive; ride)
    rijden; karren
    • rijden werkwoord (rijd, rijdt, reed, reden, gereden)
    • karren werkwoord (kar, kart, karde, karden, gekard)

Conjugations for operate:

present
  1. operate
  2. operate
  3. operates
  4. operate
  5. operate
  6. operate
simple past
  1. operated
  2. operated
  3. operated
  4. operated
  5. operated
  6. operated
present perfect
  1. have operated
  2. have operated
  3. has operated
  4. have operated
  5. have operated
  6. have operated
past continuous
  1. was operating
  2. were operating
  3. was operating
  4. were operating
  5. were operating
  6. were operating
future
  1. shall operate
  2. will operate
  3. will operate
  4. shall operate
  5. will operate
  6. will operate
continuous present
  1. am operating
  2. are operating
  3. is operating
  4. are operating
  5. are operating
  6. are operating
subjunctive
  1. be operated
  2. be operated
  3. be operated
  4. be operated
  5. be operated
  6. be operated
diverse
  1. operate!
  2. let's operate!
  3. operated
  4. operating
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

operate [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the operate (agitating; perform; work)
    ageren; handelen
    • ageren [znw.] zelfstandig naamwoord
    • handelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor operate:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ageren agitating; operate; perform; work
handelen agitating; operate; perform; work
leven bedlam; being; clamor; clamour; commotion; din; existence; hubbub; hullabaloo; life; noise; pandemonium; path of life; racket; tumult; tumultuousness; uproar
optreden bearing; behavior; behaviour; conduct; demeanor; demeanour; deportment; way of behaving
rijden drive
werken action; functioning; operation; working
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ageren act; agitate; deal; deal with
bedienen attend to; operate; serve attend to; serve; serve out
handelen operate; proceed; work accomplish; act; agitate; carry on a business; deal; deal with; do; trade
karren drive; operate; ride cart; trundle; wheel
knoppen bedienen attend to; operate; serve
leven operate; proceed; work be established; exist; have one's seat; live; lodge; reside; stay
manipuleren operate; proceed; work control; keep in line; manipulate
opereren operate; proceed; work
optreden operate; proceed; work act; perform
procederen operate; proceed; work
rijden drive; operate; ride
te werk gaan operate; proceed; work
werken operate; proceed; work do; labor; labour; work
- control; engage; function; go; lock; maneuver; manoeuver; manoeuvre; mesh; operate on; run; work

Verwante woorden van "operate":


Synoniemen voor "operate":


Antoniemen van "operate":


Verwante definities voor "operate":

  1. perform surgery on1
    • The doctors operated on the patient but failed to save his life1
  2. happen1
  3. perform a movement in military or naval tactics in order to secure an advantage in attack or defense1
  4. handle and cause to function1
    • do not operate machinery after imbibing alcohol1
  5. keep engaged1
  6. perform as expected when applied1
  7. direct or control; projects, businesses, etc.1
    • She is running a relief operation in the Sudan1

Wiktionary: operate

operate
verb
  1. -
operate
verb
  1. ~ als een bepaalde functie vervullen
  2. aan een chirurgische ingreep onderwerpen
  3. acties uitvoeren, optreden
  4. zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
  5. veroorzaken

Cross Translation:
FromToVia
operate functioneren; het doen; in zijn werk gaan; werken fonctionneraccomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc.
operate opereren; maken; aanmaken; bedrijven; doen; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren; effect sorteren; uitwerking hebben; werken; uitwerken; ageren; bezig zijn; handelen; optreden; te werk gaan opéreraccomplir une œuvre, produire un effet.