Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor pickle (Engels) in het Nederlands

pickle:

pickle [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the pickle (gherkin)
    de augurk; zure bom
    • augurk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zure bom [znw.] zelfstandig naamwoord

to pickle werkwoord (pickles, pickled, pickling)

  1. to pickle (salt)
    pekelen
    • pekelen werkwoord (pekel, pekelt, pekelde, pekelden, gepekeld)
  2. to pickle (salt)
    zouten
    • zouten werkwoord (zout, zoutte, zoutten, gezouten)
  3. to pickle (marinade; season; spice)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)
  4. to pickle
    inmaken
    • inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
  5. to pickle (souse; salt)
    opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten
    • opzouten werkwoord (zout op, zoutte op, zoutten op, opgezouten)
    • inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
    • inpekelen werkwoord (pekel in, pekelt in, pekelde in, pekelden in, ingepekeld)
    • inzouten werkwoord (zout in, zoutte in, zoutten in, ingezouten)
  6. to pickle (preserve; conserve)
    conserveren; inleggen
    • conserveren werkwoord (conserveer, conserveert, conserveerde, conserveerden, geconserveerd)
    • inleggen werkwoord (leg in, legt in, legde in, legden in, ingelegd)

Conjugations for pickle:

present
  1. pickle
  2. pickle
  3. pickles
  4. pickle
  5. pickle
  6. pickle
simple past
  1. pickled
  2. pickled
  3. pickled
  4. pickled
  5. pickled
  6. pickled
present perfect
  1. have pickled
  2. have pickled
  3. has pickled
  4. have pickled
  5. have pickled
  6. have pickled
past continuous
  1. was pickling
  2. were pickling
  3. was pickling
  4. were pickling
  5. were pickling
  6. were pickling
future
  1. shall pickle
  2. will pickle
  3. will pickle
  4. shall pickle
  5. will pickle
  6. will pickle
continuous present
  1. am pickling
  2. are pickling
  3. is pickling
  4. are pickling
  5. are pickling
  6. are pickling
subjunctive
  1. be pickled
  2. be pickled
  3. be pickled
  4. be pickled
  5. be pickled
  6. be pickled
diverse
  1. pickle!
  2. let's pickle!
  3. pickled
  4. pickling
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor pickle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
augurk gherkin; pickle
marineren marinading; marinating
toebereiden preparing
zure bom gherkin; pickle
- fix; hole; jam; kettle of fish; mess; muddle
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conserveren conserve; pickle; preserve conserve; keep; keep up; maintain; preserve; protect; save
inleggen conserve; pickle; preserve insert
inmaken pickle; salt; souse bottle; can; do in; keep; outclass by far; preserve; tin
inpekelen pickle; salt; souse
inzouten pickle; salt; souse
marineren marinade; pickle; season; spice
opzouten pickle; salt; souse
pekelen pickle; salt
toebereiden marinade; pickle; season; spice prepare
zouten pickle; salt

Verwante woorden van "pickle":


Synoniemen voor "pickle":


Verwante definities voor "pickle":

  1. vegetables (especially cucumbers) preserved in brine or vinegar1
  2. informal terms for a difficult situation1
  3. preserve in a pickling liquid1

Wiktionary: pickle

pickle
noun
  1. cucumber preserved in brine or vinegar syrup
  2. any vegetable preserved in vinegar and consumed as relish
  3. brine used for preserving food
  4. difficult situation
  5. affectionate term for a loved one
  6. slang: penis
verb
  1. to preserve food in a salt, sugar or vinegar solution

Cross Translation:
FromToVia
pickle bengel; blaag; rekel; snotaap; straatbengel; vlegel morpion — Enfant