Engels

Uitgebreide vertaling voor present (Engels) in het Nederlands

present:

present bijvoeglijk naamwoord

  1. present (present!; here)
    aanwezig; present!; tegenwoordig
  2. present
    tegenwoordig; hedendaags; van nu; huidig; van vandaag
  3. present (current)
    huidig; momenteel; tegenwoordig; van vandaag
  4. present (contemporary; nowadays; modern; )
    hedendaags; modern; eigentijds
  5. present (characteristic of its time; contemporary; nowadays; present-day; of today)
    tijdseigen

to present werkwoord (presents, presented, presenting)

  1. to present (show; offer)
    presenteren; laten zien; tonen; vertonen
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
  2. to present (offer; hand in; hand over)
    aanbieden; indienen
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • indienen werkwoord (dien in, dient in, diende in, dienden in, ingediend)
  3. to present (recommend; nominate; suggest; )
    aanbevelen; voordragen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren
    • aanbevelen werkwoord (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)
    • voordragen werkwoord (draag voor, draagt voor, droeg voor, droegen voor, voorgedragen)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • nomineren werkwoord (nomineer, nomineert, nomineerde, nomineerden, genomineerd)
  4. to present (exhibit; display; parade; be on show)
    vertonen; tonen; exposeren; tentoonstellen; voor ogen brengen
    • vertonen werkwoord (vertoon, vertoont, vertoonde, vertoonden, vertoond)
    • tonen werkwoord (toon, toont, toonde, toonden, getoond)
    • exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)
    • tentoonstellen werkwoord (stel tentoon, stelt tentoon, stelde tentoon, stelden tentoon, tentoongesteld)
    • voor ogen brengen werkwoord
  5. to present (gift; endow)
    beschenken; begiftigen; bedelen
    • beschenken werkwoord (beschenk, beschenkt, beschonk, beschonken, beschonken)
    • begiftigen werkwoord (begiftig, begiftigt, begiftigde, begiftigden, begiftigd)
    • bedelen werkwoord (bedel, bedelt, bedelde, bedelden, gebedeld)
  6. to present (propose; raise; bring forward; )
    naar voren brengen; opperen; poneren
    • naar voren brengen werkwoord (breng naar voren, brengt naar voren, bracht naar voren, brachten naar voren, naar voren gebracht)
    • opperen werkwoord (opper, oppert, opperde, opperden, geopperd)
    • poneren werkwoord (poneer, poneert, poneerde, poneerden, geponeerd)
  7. to present (perform; put on stage)
    opgevoerd worden
    • opgevoerd worden werkwoord (word opgevoerd, wordt opgevoerd, werd opgevoerd, werden opgevoerd, opgevoerd geworden)

Conjugations for present:

present
  1. present
  2. present
  3. presents
  4. present
  5. present
  6. present
simple past
  1. presented
  2. presented
  3. presented
  4. presented
  5. presented
  6. presented
present perfect
  1. have presented
  2. have presented
  3. has presented
  4. have presented
  5. have presented
  6. have presented
past continuous
  1. was presenting
  2. were presenting
  3. was presenting
  4. were presenting
  5. were presenting
  6. were presenting
future
  1. shall present
  2. will present
  3. will present
  4. shall present
  5. will present
  6. will present
continuous present
  1. am presenting
  2. are presenting
  3. is presenting
  4. are presenting
  5. are presenting
  6. are presenting
subjunctive
  1. be presented
  2. be presented
  3. be presented
  4. be presented
  5. be presented
  6. be presented
diverse
  1. present!
  2. let's present!
  3. presented
  4. presenting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

present [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the present (gift; offering)
    het cadeau; de geschenk; kado; de aardigheid; het presentje; het present
    • cadeau [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geschenk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kado [znw.] zelfstandig naamwoord
    • aardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • presentje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • present [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the present (little present; little something)
    het aardigheidje; het presentje
  3. the present (present tense)
    – a verb tense that expresses actions or states at the time of speaking 1

Vertaal Matrix voor present:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aardigheid gift; offering; present amiability; banter; delight; friendliness; fun; geniality; goodwill; heartiness; joke; joy; kindness; little gift; little present; pleasure; prank
aardigheidje little present; little something; present
bedelen begging; cadging
cadeau gift; offering; present
geschenk gift; offering; present
kado gift; offering; present
laten zien show
onvoltooid tegenwoordige tijd present; present tense
poneren advancing; postulating
present gift; offering; present
presentje gift; little present; little something; offering; present birthday present; gift
tonen demonstrating; showing
- nowadays
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbevelen advise; appoint; consider; elect; nominate; present; propose; recommend; suggest praise; recommend
aanbieden hand in; hand over; offer; present display; give; hand; offer; pass; proffer
aanraden advise; appoint; consider; elect; nominate; present; propose; recommend; suggest advise; recommend; suggest
bedelen endow; gift; present beg
begiftigen endow; gift; present
beschenken endow; gift; present
exposeren be on show; display; exhibit; parade; present display; exhibit; show
iemand recommanderen advise; appoint; consider; elect; nominate; present; propose; recommend; suggest
indienen hand in; hand over; offer; present
laten zien offer; present; show bring out; display; produce; show; take out; witness
naar voren brengen bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; present; propose; raise bring forwards; bring in; bring something up; initiate; introduce; postulate; prompt; put forward; raise; suggest; ventilate
nomineren advise; appoint; consider; elect; nominate; present; propose; recommend; suggest
opgevoerd worden perform; present; put on stage
opperen bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; present; propose; raise bring in; bring up; broach; broach a subject; cut; cut into; initiate; intimate; introduce; postulate; prompt; propose; put forward; put on the table; raise; reap; sting; suggest; throw up; toss in the air; toss up
poneren bring forward; bring in; initiate; introduce; nominate; present; propose; raise intimate; introduce; postulate; propose; put forward; raise; suggest
presenteren offer; present; show display; offer; proffer
tentoonstellen be on show; display; exhibit; parade; present display; exhibit; show; showcase
tonen be on show; display; exhibit; offer; parade; present; show display; exhibit; show
vertonen be on show; display; exhibit; offer; parade; present; show display; exhibit; show
voor ogen brengen be on show; display; exhibit; parade; present
voordragen advise; appoint; consider; elect; nominate; present; propose; recommend; suggest declaim; orate; recite
- acquaint; award; confront; deliver; demo; demonstrate; exhibit; face; gift; give; introduce; lay out; portray; pose; represent; salute; show; stage; submit
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwezig here; present; present! in stock
eigentijds contemporary; modern; new; nowadays; of today; present; present-day
hedendaags contemporary; modern; new; nowadays; of today; present; present-day
huidig current; present
modern contemporary; modern; new; nowadays; of today; present; present-day current; modern; modernistic; up to date
momenteel current; present at present; current; currently; in this moment; momentary; now; nowadays; presently; right now
tegenwoordig current; here; present; present! at present; in this moment; now; nowadays; presently
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
o.t.t. present; present tense
- before us; current; deliver; display; exhibit; gift; hand over; immediate; in question; offer; show
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present! here; present; present!
tijdseigen characteristic of its time; contemporary; nowadays; of today; present; present-day
van nu present
van vandaag current; present

Verwante woorden van "present":


Synoniemen voor "present":


Antoniemen van "present":


Verwante definities voor "present":

  1. temporal sense; intermediate between past and future; now existing or happening or in consideration1
    • the present leader1
    • articles for present use1
    • the present topic1
    • the present system1
    • present observations1
  2. being or existing in a specified place1
    • the murderer is present in this room1
    • present at the wedding1
    • present at the creation1
  3. a verb tense that expresses actions or states at the time of speaking1
  4. something presented as a gift1
    • his tie was a present from his wife1
  5. the period of time that is happening now; any continuous stretch of time including the moment of speech1
    • that is enough for the present1
    • he lives in the present with no thought of tomorrow1
  6. bring forward and present to the mind1
    • We presented the arguments to him1
  7. recognize with a gesture prescribed by a military regulation; assume a prescribed position1
  8. cause to come to know personally1
  9. formally present a debutante, a representative of a country, etc.1
  10. deliver (a speech, oration, or idea)1
    • The commencement speaker presented a forceful speech that impressed the students1
  11. present somebody with something, usually to accuse or criticize1
  12. represent abstractly, for example in a painting, drawing, or sculpture1
  13. perform (a play), especially on a stage1
  14. give an exhibition of to an interested audience1
  15. give as a present; make a gift of1
  16. give, especially as an honor or reward1
  17. hand over formally1
  18. introduce1

Wiktionary: present

present
adjective
  1. pertaining to the current time
  2. in the immediate vicinity
noun
  1. current time
verb
  1. bring into the presence of
  2. give (someone) as gift or award
present
adjective
  1. tegenwoordig zijn, er zijn (van mensen)
  2. bij het heden behorend
  3. aanwezig
noun
  1. geld of een voorwerp dat gegeven wordt en waarvoor men niets terug verlangt
  2. iets dat men iemand geeft, meestal ter gelegenheid van een speciale gebeurtenis
verb
  1. op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen
  2. een beeld geven

Cross Translation:
FromToVia
present geschenk; cadeau; gift Geschenk — Übertragung des Eigentums an einer Sache ohne Erwartung einer Gegenleistung
present geschenk; gift; cadeau Geschenk — die in Form eines Geschenkes[1] überlassene Sache (oft liebevoll verpackt)
present vooralsnog augenblicklichattributiv: gegenwärtig, in diesem Moment stattfindend oder bestehend
present onderhavig vorhanden — auf den Zustand der Anwesenheit, Präsenz bezogen (bei Personen: anwesend)
present tonen zeigendi(transitiv): jemanden etwas sehen lassen
present in de mode; mode-; in zwang; modieus; actueel; tegenwoordig; huidig actuel — Qui se traduit par des actes.
present cadeau; donatie; schenking; geschenk; gift cadeauprésent, objet que l’on offrir à quelqu’un sans rien attendre en retour, dans l'intention de le surprendre ou de lui être agréable.
present indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen; te koop aanbieden; offeren; opofferen; cadeau geven; schenken offrirprésenter quelque chose à quelqu’un, souhaiter qu’il l’accepter.
present aanwezig; present; tegenwoordig présent — Là où l’on est
present praesens; tegenwoordige tijd; heden présent — Temps qui se déroule en ce moment
present indienen; presenteren; vertonen; voorstellen; aanbieden; spelen présenter — Traductions à trier suivant le sens

present!:

present! bijvoeglijk naamwoord

  1. present! (present; here)
    aanwezig; present!; tegenwoordig

Vertaal Matrix voor present!:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwezig here; present; present! in stock
tegenwoordig here; present; present! at present; current; in this moment; now; nowadays; present; presently
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present! here; present; present!

Verwante vertalingen van present



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor present (Nederlands) in het Engels

present:

present [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het present (cadeau; geschenk; kado; aardigheid; presentje)
    the present; the gift; the offering
    • present [the ~] zelfstandig naamwoord
    • gift [the ~] zelfstandig naamwoord
    • offering [the ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor present:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gift aardigheid; cadeau; geschenk; kado; present; presentje aanleg; begaafdheid; bekwaamheid; capaciteit; gave; knobbel; kundigheid; presentje; schenking; scherpzinnigheid; talent; verjaardagscadeau; vernuft
offering aardigheid; cadeau; geschenk; kado; present; presentje offer; offerande
present aardigheid; cadeau; geschenk; kado; present; presentje aardigheidje; o.t.t.; onvoltooid tegenwoordige tijd; presentje
- cadeau
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gift bedelen; begiftigen; beschenken
present aanbevelen; aanbieden; aanraden; bedelen; begiftigen; beschenken; exposeren; iemand recommanderen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; opgevoerd worden; opperen; poneren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen; voordragen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present aanwezig; eigentijds; hedendaags; huidig; modern; momenteel; present!; tegenwoordig; tijdseigen; van nu; van vandaag
- aanwezig

Verwante woorden van "present":

  • presenten, presents

Synoniemen voor "present":


Antoniemen van "present":


Verwante definities voor "present":

  1. wie ergens is2
    • alle bestuursleden waren present2
  2. wat je van iemand krijgt zonder tegenprestatie2
    • ik kreeg een aardig presentje met de Kerst2

Wiktionary: present

present
adjective
  1. aanwezig

Cross Translation:
FromToVia
present present présent — Là où l’on est

present!:

present! bijvoeglijk naamwoord

  1. present! (aanwezig; tegenwoordig)
    present; present!; here

Vertaal Matrix voor present!:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present aardigheid; aardigheidje; cadeau; geschenk; kado; o.t.t.; onvoltooid tegenwoordige tijd; present; presentje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present aanbevelen; aanbieden; aanraden; bedelen; begiftigen; beschenken; exposeren; iemand recommanderen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; opgevoerd worden; opperen; poneren; presenteren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen; voordragen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
present aanwezig; present!; tegenwoordig eigentijds; hedendaags; huidig; modern; momenteel; tegenwoordig; tijdseigen; van nu; van vandaag
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
here aanwezig; present!; tegenwoordig alhier; hier; hierheen; in casu quo; op deze plek
present! aanwezig; present!; tegenwoordig