Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. visitor:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor visitor (Engels) in het Nederlands

visitor:

visitor [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the visitor
    de bezoeker; de museumbezoeker

Vertaal Matrix voor visitor:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezoeker visitor
museumbezoeker visitor
- visitant
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- caller

Verwante woorden van "visitor":


Synoniemen voor "visitor":


Verwante definities voor "visitor":

  1. someone who visits1

Wiktionary: visitor

visitor
noun
  1. guest
  2. sightseer
visitor
noun
  1. de personen die op visite zijn of komen
  2. een persoon die iemand of iets bezoekt

Cross Translation:
FromToVia
visitor gebruiker Benutzer — Person, die etwas verwendet, gebraucht
visitor bezoek; bezoeker Besuch — Person oder Personen, die [1] tätigen
visitor bezoeker Besucher — jemand, der zu jemandem kommt, um mit ihm zu sprechen, um sich bei ihm aufzuhalten
visitor gast Gast — Person, die unentgeltlich oder gegen Entgelt beherbergen, bewirten oder befördern wirdWikipedia|Gast
visitor bezoeker visiteurcelui, celle qui aller voir quelqu’un ou quelque chose.

Verwante vertalingen van visitor