Engels

Uitgebreide vertaling voor allure (Engels) in het Nederlands

allure:

allure [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the allure (appearance)
    de allure; het aanzien
    • allure [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aanzien [het ~] zelfstandig naamwoord

to allure werkwoord (allures, allured, alluring)

  1. to allure (entice; attract; seduce; tempt; invite)
    verleiden; lokken; aanlokken; weglokken; meelokken; voortlokken; verlokken
    • verleiden werkwoord (verleid, verleidt, verleidde, verleidden, verleid)
    • lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)
    • aanlokken werkwoord (lok aan, lokt aan, lokte aan, lokten aan, aangelokt)
    • weglokken werkwoord (lok weg, lokt weg, lokte weg, lokten weg, weggelokt)
    • meelokken werkwoord (lok mee, lokt mee, lokte mee, lokten mee, meegelokt)
    • voortlokken werkwoord (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)
    • verlokken werkwoord (verlok, verlokt, verlokte, verlokten, verlokt)
  2. to allure (tempt; seduce)
    verleiden; gunst winnen
  3. to allure (charm; fascinate; enchant; delight)
    bevallen; bekoren
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)

Conjugations for allure:

present
  1. allure
  2. allure
  3. allures
  4. allure
  5. allure
  6. allure
simple past
  1. allured
  2. allured
  3. allured
  4. allured
  5. allured
  6. allured
present perfect
  1. have allured
  2. have allured
  3. has allured
  4. have allured
  5. have allured
  6. have allured
past continuous
  1. was alluring
  2. were alluring
  3. was alluring
  4. were alluring
  5. were alluring
  6. were alluring
future
  1. shall allure
  2. will allure
  3. will allure
  4. shall allure
  5. will allure
  6. will allure
continuous present
  1. am alluring
  2. are alluring
  3. is alluring
  4. are alluring
  5. are alluring
  6. are alluring
subjunctive
  1. be allured
  2. be allured
  3. be allured
  4. be allured
  5. be allured
  6. be allured
diverse
  1. allure!
  2. let's allure!
  3. allured
  4. alluring
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor allure:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzien allure; appearance appearance; dignitary; distinction; eminence; exterior; greatness; highness; loftiness; look; looks; prestige; rank; renown; reputation; respectability; standing; status
allure allure; appearance
bekoren alluring; attracting; charming; inviting; tempting
lokken enticing; luring; tempting
verleiden enticing; luring; tempting
- allurement; temptingness
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
aanzien glance at; look at; view; watch
bekoren allure; charm; delight; enchant; fascinate
bevallen allure; charm; delight; enchant; fascinate bred; bring a child into the world; bring forth; calve; enjoy; give birth; give birth to; like; litter; love; please; pleasures; suit
gunst winnen allure; seduce; tempt
lokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt entice; lure
meelokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
verleiden allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
verlokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
voortlokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
weglokken allure; attract; entice; invite; seduce; tempt
- tempt
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlokken court

Verwante woorden van "allure":


Synoniemen voor "allure":


Verwante definities voor "allure":

  1. the power to entice or attract through personal charm1
  2. dispose or incline or entice to1

Wiktionary: allure

allure
verb
  1. to attempt to draw
noun
  1. The power to attract, entice; the quality causing attraction
allure
verb
  1. tot kwaad brengen

Cross Translation:
FromToVia
allure aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
allure aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren appâterattirer avec un appât.
allure bezweren; bidden; smeken; aanhalen; trekken; aantrekken; aanlokken; bekoren; toelachen; verlekkeren solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.