Engels

Uitgebreide vertaling voor arising (Engels) in het Nederlands

arising:

arising [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the arising (expanding; swelling; rising; )
    de aangroei; uitdijen; de uitdijing; de aanwas
    • aangroei [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • uitdijen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • uitdijing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aanwas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor arising:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroei arising; emerging; expanding; growing; increasing; rising; swelling expansion; growth; increase; rise
aanwas arising; emerging; expanding; growing; increasing; rising; swelling accretion; addition; expansion; growth; increase; rise
uitdijen arising; emerging; expanding; growing; increasing; rising; swelling
uitdijing arising; emerging; expanding; growing; increasing; rising; swelling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitdijen add; add on to; build out; expand; extend; grow; swell; widen

Verwante woorden van "arising":


arising vorm van arise:

to arise werkwoord (arises, arised, arising)

  1. to arise (show up; occur; attend; )
    opkomen; verschijnen; opduiken; opdagen
    • opkomen werkwoord (kom op, komt op, kwam op, kwamen op, opgekomen)
    • verschijnen werkwoord (verschijn, verschijnt, verscheen, verschenen, verschenen)
    • opduiken werkwoord (duik op, duikt op, dook op, doken op, opgedoken)
    • opdagen werkwoord (daag op, daagt op, daagde op, daagden op, opgedaagd)
  2. to arise
    oprijzen; rijzen
    • oprijzen werkwoord (rijs op, rijst op, rees op, rezen op, opgerezen)
    • rijzen werkwoord (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
  3. to arise
    oprijzen; rijzen; omhoogrijzen
    • oprijzen werkwoord (rijs op, rijst op, rees op, rezen op, opgerezen)
    • rijzen werkwoord (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
    • omhoogrijzen werkwoord (rijs omhoog, rijst omhoog, rees omhoog, rezen omhoog, omhooggerezen)
  4. to arise (increase; rise; expand; )
    groeien; toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan
    • groeien werkwoord (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • toenemen werkwoord (neem toe, neemt toe, nam toe, namen toe, toegenomen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • groter worden werkwoord (word groter, wordt groter, werd groter, werden groter, groter geworden)
    • aanwinnen werkwoord (win aan, wint aan, won aan, wonnen aan, aangewonnen)
    • aangroeien werkwoord (groei aan, groeit aan, groeide aan, groeiden aan, aangegroeid)
    • aanzwellen werkwoord (zwel aan, zwelt aan, zwol aan, zwollen aan, aangezwollen)
    • opzetten werkwoord (zet op, zette op, zetten op, opgezet)
    • aanwassen werkwoord (was aan, wast aan, waste aan, wasten aan, aangewassen)
    • gedijen werkwoord (gedij, gedijt, gedijde, gedijden, gedijd)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
    • omhooggaan werkwoord (ga omhoog, gaat omhoog, ging omhoog, gingen omhoog, omhooggegaan)
  5. to arise (happen; occur; take place)
    gebeuren; plaats vinden; geschieden; plaats hebben
  6. to arise (stand up; rise; rise up; ascent)
    opstaan; rijzen; omhoogrijzen; gaan staan
    • opstaan werkwoord (sta op, staat op, stond op, stonden op, opgestaan)
    • rijzen werkwoord (rijs, rijst, rees, rezen, gerezen)
    • omhoogrijzen werkwoord (rijs omhoog, rijst omhoog, rees omhoog, rezen omhoog, omhooggerezen)
    • gaan staan werkwoord
  7. to arise (occur)
    ontspinnen
    • ontspinnen werkwoord (ontspin, ontspint, ontspon, ontsponnen, ontsponnen)

Conjugations for arise:

present
  1. arise
  2. arise
  3. arises
  4. arise
  5. arise
  6. arise
simple past
  1. arised
  2. arised
  3. arised
  4. arised
  5. arised
  6. arised
present perfect
  1. have arised
  2. have arised
  3. has arised
  4. have arised
  5. have arised
  6. have arised
past continuous
  1. was arising
  2. were arising
  3. was arising
  4. were arising
  5. were arising
  6. were arising
future
  1. shall arise
  2. will arise
  3. will arise
  4. shall arise
  5. will arise
  6. will arise
continuous present
  1. am arising
  2. are arising
  3. is arising
  4. are arising
  5. are arising
  6. are arising
subjunctive
  1. be arised
  2. be arised
  3. be arised
  4. be arised
  5. be arised
  6. be arised
diverse
  1. arise!
  2. let's arise!
  3. arised
  4. arising
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor arise:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwassen rising
aanzwellen rising
groeien development; growth
groter worden expansion; growth; increase; rise
stijgen ascent; climb; climbing; going up; increase; rise; rising; uplift
verschijnen appearance
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise accumulate; augment; expand; increase; multiply; stow
aanwassen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise come up; grow; rise
aanwinnen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
aanzwellen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
de hoogte ingaan add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise ascend; go up; rise; take off
gaan staan arise; ascent; rise; rise up; stand up rise
gebeuren arise; happen; occur; take place happen; occur; pass; take place
gedijen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise grow; prosper; thrive
geschieden arise; happen; occur; take place
groeien add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise develop; grow; grow up; rise
groter worden add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
omhooggaan add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise go upstairs; rise
omhoogrijzen arise; ascent; rise; rise up; stand up
ontspinnen arise; occur
opdagen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opduiken arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness appear again; bring to the surface; dive for; turn up
opkomen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
oprijzen arise
opstaan arise; ascent; rise; rise up; stand up rise
opzetten add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise bait; incite; instigate; stir up; stuff
plaats hebben arise; happen; occur; take place happen; occur; pass; take place
plaats vinden arise; happen; occur; take place
rijzen arise; ascent; rise; rise up; stand up come up; grow; rise
stijgen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise ascend; climb up; come up; go up; grow; rise; take off
toenemen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
vermeerderen add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise add; add on to; build out; enlarge; expand; extend; increase; increase in number; swell; widen
verschijnen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness come to light
- bob up; come up; develop; get up; go up; grow; lift; move up; originate; rebel; rise; rise up; spring up; stand up; turn out; uprise
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- present itself; turn up

Verwante woorden van "arise":


Synoniemen voor "arise":


Antoniemen van "arise":


Verwante definities voor "arise":

  1. get up and out of bed1
  2. result or issue1
  3. move upward1
  4. rise to one's feet1
  5. take part in a rebellion; renounce a former allegiance1
  6. come into existence; take on form or shape1
  7. originate or come into being1

Wiktionary: arise

arise
verb
  1. start to exist, originate
  2. get up, stand up
arise
verb
  1. de verandering ondergaan van niet bestaan naar wel bestaan
  2. (ergatief) zich verheffen, van de grond komen

Cross Translation:
FromToVia
arise raken; worden devenircommencer à être ce qu’on n’était pas ; passer d’une situation, d’un état à un autre.
arise ontspringen; opborrelen; opwellen; voortkomen; wellen émaner — Se dégager par particules impondérables d’un corps dont la substance n’en est ni diminuer, ni altérer sensiblement.