Engels

Uitgebreide vertaling voor bait (Engels) in het Nederlands

bait:

bait [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the bait (enticement; lure)
    de aas; het lokaas; het lokmiddel
    • aas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lokaas [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lokmiddel [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the bait (fish-bait)
    het visvoer; visaas
    • visvoer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • visaas [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the bait (decoy; stool pigeon; call bird)
    de lokvogel
    • lokvogel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to bait werkwoord (baits, baited, baiting)

  1. to bait (provoke; give rise to; badger; needle)
    aanleiding geven tot; provoceren; uitlokken; ophitsen; uitdagen
    • aanleiding geven tot werkwoord (geef aanleiding tot, geeft aanleiding tot, gaf aanleiding tot, gaven aanleiding tot, aanleiding gegeven tot)
    • provoceren werkwoord (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • uitlokken werkwoord (lok uit, lokt uit, lokte uit, lokten uit, uitgelokt)
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • uitdagen werkwoord (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
  2. to bait (stir up; instigate; incite)
    opzetten; opjutten; iemand opstoken
  3. to bait (incite; instigate; stir up)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien werkwoord (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken werkwoord
    • ophitsen werkwoord (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken werkwoord (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren werkwoord (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken werkwoord (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  4. to bait (hunt; catch; dart; snare)
    azen; prooizoeken

Conjugations for bait:

present
  1. bait
  2. bait
  3. baits
  4. bait
  5. bait
  6. bait
simple past
  1. baited
  2. baited
  3. baited
  4. baited
  5. baited
  6. baited
present perfect
  1. have baited
  2. have baited
  3. has baited
  4. have baited
  5. have baited
  6. have baited
past continuous
  1. was baiting
  2. were baiting
  3. was baiting
  4. were baiting
  5. were baiting
  6. were baiting
future
  1. shall bait
  2. will bait
  3. will bait
  4. shall bait
  5. will bait
  6. will bait
continuous present
  1. am baiting
  2. are baiting
  3. is baiting
  4. are baiting
  5. are baiting
  6. are baiting
subjunctive
  1. be baited
  2. be baited
  3. be baited
  4. be baited
  5. be baited
  6. be baited
diverse
  1. bait!
  2. let's bait!
  3. baited
  4. baiting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor bait:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstoken incitement; instigation; stirring up
aanzetten encouraging; impelling; inciting; stimulation; turning on
aas bait; enticement; lure
azen aiming at; aiming for; strive for
lokaas bait; enticement; lure
lokmiddel bait; enticement; lure
lokvogel bait; call bird; decoy; stool pigeon
ophitsen incitement; instigation; stirring up
opstoken incitement; instigation; stirring up
poken pokers
provoceren alluring; provoking
uitlokken alluring; provoking
visaas bait; fish-bait
visvoer bait; fish-bait
- come-on; decoy; hook; lure; sweetener
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleiding geven tot badger; bait; give rise to; needle; provoke
aanstoken bait; incite; instigate; stir up blow the fire; fan a flame; instigate; poke; poke up; stir
aanwakkeren bait; incite; instigate; stir up blow; blow the fire; fan; fan a flame; poke up; stir up; stoke up
aanzetten bait; incite; instigate; stir up activate; connect; drive; encourage; excite; goad; grind; incite; irritate; light; nettle; put on; sharpen; start; stimulate; strop; switch on; turn on; urge; whet; whip up
azen bait; catch; dart; hunt; snare
iemand opstoken bait; incite; instigate; stir up
opfokken bait; incite; instigate; stir up breed; cultivate; raise; rear
ophitsen badger; bait; give rise to; incite; instigate; needle; provoke; stir up chase
opjutten bait; incite; instigate; stir up boost; encourage; push on
opruien bait; incite; instigate; stir up
opstoken bait; incite; instigate; stir up agitate; blow the fire; budge; fan a flame; instigate; poke; poke up; shake up; stir
opzetten bait; incite; instigate; stir up add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise; stuff
poken bait; incite; instigate; stir up blow the fire; fan a flame
prooizoeken bait; catch; dart; hunt; snare
provoceren badger; bait; give rise to; needle; provoke arouse; provoke; put someone on to something; stimulate; urge
uitdagen badger; bait; give rise to; needle; provoke nag
uitlokken badger; bait; give rise to; needle; provoke
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- loss leader

Verwante woorden van "bait":

  • baiting, baits

Synoniemen voor "bait":


Verwante definities voor "bait":

  1. something used to lure fish or other animals into danger so they can be trapped or killed1
  2. anything that serves as an enticement1
  3. attack with dogs or set dogs upon1
  4. lure, entice, or entrap with bait1

Wiktionary: bait

bait
verb
  1. to attract with bait
noun
  1. substance used in catching fish
bait
noun
  1. stuk vlees of vis bedoeld om een dier mee te kunnen vangen.
verb
  1. iemand voortdurend lastig vallen
  2. rottigheid uithalen ten nadele van iemand met het doel diegene dwars te zitten

Cross Translation:
FromToVia
bait strikken ködern — jemanden oder ein Tier anlocken, in eine Falle locken
bait lokaas; attractie; trekpleister; aantrekkelijkheid; charmes appât — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van bait