Engels

Uitgebreide vertaling voor buildings (Engels) in het Nederlands

buildings:

buildings [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the buildings (premises; properties)
    de gebouwen; de bouwwerken; de panden
    • gebouwen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bouwwerken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • panden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. the buildings (constructions)
    de bebouwing
  3. the buildings (constructions; structures)
    de constructies; de bouwwerken; de bouwsels

Vertaal Matrix voor buildings:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bebouwing buildings; constructions
bouwsels buildings; constructions; structures
bouwwerken buildings; constructions; premises; properties; structures
constructies buildings; constructions; structures
gebouwen buildings; premises; properties
panden buildings; premises; properties
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
panden pawn

Verwante woorden van "buildings":


building:

building [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the building (premises; construction; edifice; structure; lot)
    het gebouw; het bouwwerk; het pand
    • gebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
    • bouwwerk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pand [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the building
    het gebouw; het pand
    • gebouw [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pand [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. the building
    de gebouw
    • gebouw [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the building (construction; composition)
    de constructie; de samenstelling; de opbouw; de structuur; opbouwen; samengesteld geheel; de bouw
  5. the building (construction)
    de samenstelling; de opbouw; de structuur; de ordening; de organisatie; het systeem
  6. the building (construction; structure)
    de bouw; de bouwsector
    • bouw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bouwsector [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. the building (house; residence; premises)
    het huis; het perceel; het pand
    • huis [het ~] zelfstandig naamwoord
    • perceel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pand [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor building:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouw building; composition; construction; structure
bouwsector building; construction; structure
bouwwerk building; construction; edifice; lot; premises; structure
constructie building; composition; construction construction; making; manufacture
gebouw building; construction; edifice; lot; premises; structure
huis building; house; premises; residence base; home; house; residence
opbouw building; composition; construction
opbouwen building; composition; construction rendering
ordening building; construction arrangement; classification; disposition; marshalling; position; ranging
organisatie building; construction association; bureau; circle; club; corporation; craft; craft guild; craft union; guild; office; organisation; organization; professional organisation; professional organization; society; union
pand building; construction; edifice; house; lot; premises; residence; structure bond; edifice; guarantee; lot; pledge; premises; security; surety; warranty
perceel building; house; premises; residence building site; ground; lot; parcel; plot; site
samengesteld geheel building; composition; construction
samenstelling building; composition; construction arrangement; assembly; combination; composition; montage
structuur building; composition; construction structure; tree
systeem building; construction scheme; system
- construction; edifice
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opbouwen build; build up; compose; construct; ramp up; work up
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- building activity; building up; construction; construction activity

Verwante woorden van "building":


Synoniemen voor "building":


Verwante definities voor "building":

  1. the act of constructing something1
    • his hobby was the building of boats1
  2. the commercial activity involved in repairing old structures or constructing new ones1
    • workers in the building trades1
  3. a structure that has a roof and walls and stands more or less permanently in one place1
    • there was a three-story building on the corner1
  4. the occupants of a building1
    • the entire building complained about the noise1

Wiktionary: building

building
noun
  1. closed structure with walls and a roof
  2. act or process of building
building
noun
  1. het construeren van een gebouw op een stuk land
  2. een constructie van enige omvang die verbonden is met de grond en waarin men kan wonen of werken
  3. een grote overdekte ruimte gericht op het uitvoeren van activiteiten

Cross Translation:
FromToVia
building pand; gebouw Gebäude — ein vom Menschen errichtetes, meist oberirdisches, ortsfestes Konstrukt, das einen oder mehrere Räume enthält
building bouwwerk; gebouw; perceel; bouwsel; constructie bâtiment — Construction
building bouwwerk; gebouw; perceel; bouwsel; constructie; herenhuis immeuble — droit|fr bien qui ne peut transporter d’un lieu à un autre ou qu’il interdire par la loi d’déplacer.
building geslacht; huis; pand; familie maison — (architecture) bâtiment servir de logis, d’habitation, de demeure.

Verwante vertalingen van buildings