Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal businesses

Vertaal businesses van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. businesses:
  2. business:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor businesses (Engels) in het Nederlands

businesses:

businesses [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the businesses (companies; enterprises; firms)
    de bedrijven; de bureaus
    • bedrijven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • bureaus [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor businesses:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrijven businesses; companies; enterprises; firms
bureaus businesses; companies; enterprises; firms agencies; bureaus; desks; institutes; institutions; offices; services; worktables; writing-tables

Verwante woorden van "businesses":


business:

business [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the business (affairs; matters)
    de zaken; de aangelegenheden; de affaires
  2. the business (company; enterprise; firm; )
    het bedrijf; de onderneming; de firma; de zaak
    • bedrijf [het ~] zelfstandig naamwoord
    • onderneming [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • firma [de ~] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the business (matter; case; affair)
    het geval; de kwestie; de zaak; de aangelegenheid; de affaire
    • geval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zaak [de ~] zelfstandig naamwoord
    • aangelegenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • affaire [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the business (economic life; trade and industry)
    het bedrijfsleven
  5. the business (commerce; trade)
    de commercie; de handel
    • commercie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • handel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. the business (trading partnership; corporation; company; )
    – a commercial or industrial enterprise and the people who constitute it 1
    de vennootschap; de coöperatie; de onderneming; het bedrijf; de maatschappij; de firma; het handelsbedrijf; de maatschap; het handelshuis
  7. the business (occupation; employment)
    de handel; de zaak; het winkelbedrijf; de nering; kleine onderneming; het bedrijf
  8. the business (event; occurrence; affair; matter; occasion)
    de gebeurtenis; het voorval; het incident; het feit
    • gebeurtenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • voorval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • incident [het ~] zelfstandig naamwoord
    • feit [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. the business (merchandise; commodity; commerce; trade)
    de handelswaar; de koopwaar; de nering; de koophandel; de handel; de waar; de klandizie
    • handelswaar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • koopwaar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • nering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • koophandel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • handel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • waar [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klandizie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor business:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangelegenheden affairs; business; matters
aangelegenheid affair; business; case; matter
affaire affair; business; case; matter affair; combination; connection; junction; liaison; linking; union
affaires affairs; business; matters
bedrijf business; company; concern; cooperation; corporation; employment; enterprise; firm; house; industry; occupation; partnership; shop; trading partnership; venture business activity; commercial enterprise; company; concern; trading company
bedrijfsleven business; economic life; trade and industry
commercie business; commerce; trade
coöperatie business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture alliance; co-operation; collaboration; cooperation; cooperative
feit affair; business; event; matter; occasion; occurrence data; fact
firma business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; industry; partnership; shop; trading partnership; venture
gebeurtenis affair; business; event; matter; occasion; occurrence event; occasion; occurrence; program event
geval affair; business; case; matter case; issue; point of discussion; problem; problematical case; question
handel business; commerce; commodity; employment; merchandise; occupation; trade dealing; goods trade; grip; market; market place; trade; trading; trafficking
handelsbedrijf business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture trading company
handelshuis business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture business firm; commercial firm; firm; trading firm; trading house
handelswaar business; commerce; commodity; merchandise; trade commodities; goods; merchandise; wares
incident affair; business; event; matter; occasion; occurrence event; happening; history; incident
klandizie business; commerce; commodity; merchandise; trade clientele; clients; customers; patronage; patrons
kleine onderneming business; employment; occupation
koophandel business; commerce; commodity; merchandise; trade dealing; trade; trading; trafficking
koopwaar business; commerce; commodity; merchandise; trade articles; commodities; goods; merchandise; produce; stuff; ware; wares
kwestie affair; business; case; matter assignment; case; issue; matter; point of discussion; problem; problematical case; problems; quarrel; question; squabble; statement; summary; task; wrangle
maatschap business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture
maatschappij business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture community; society
nering business; commerce; commodity; employment; merchandise; occupation; trade dealing; trading; trafficking
onderneming business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; industry; partnership; shop; trading partnership; venture LORG; commercial enterprise; concern; enterprise; institution; large organization; trading association; trading company; trading group; type of business
vennootschap business; company; concern; cooperation; corporation; enterprise; firm; house; partnership; trading partnership; venture organisation
voorval affair; business; event; matter; occasion; occurrence
waar business; commerce; commodity; merchandise; trade articles; commodities; goods; items; merchandise; produce; stuff; things; ware; wares
winkelbedrijf business; employment; occupation
zaak affair; business; case; company; concern; employment; enterprise; firm; industry; matter; occupation; shop article; bargain; business enterprise; commercial enterprise; deal; gadget; good; issue; item; matter; object; point of discussion; question; shop; thing; transaction
zaken affairs; business; matters articles; goods; items; stuff; things
- business concern; business enterprise; business organisation; business organization; business sector; byplay; clientele; commercial enterprise; concern; job; line; line of work; occupation; patronage; stage business
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar effectively; exact; in fact; indeed; precise; real; really; right; sure; sure enough; true; truethfull; veritable
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
waar where
- branch of business; branch of industry; handling; industry; work

Verwante woorden van "business":


Synoniemen voor "business":


Verwante definities voor "business":

  1. incidental activity performed by an actor for dramatic effect1
    • his business with the cane was hilarious1
  2. the principal activity in your life that you do to earn money1
    • he's not in my line of business1
  3. the activity of providing goods and services involving financial and commercial and industrial aspects1
    • computers are now widely used in business1
  4. the volume of commercial activity1
    • business is good today1
    • show me where the business was today1
  5. a rightful concern or responsibility1
    • it's none of your business1
    • mind your own business1
  6. an immediate objective1
    • gossip was the main business of the evening1
  7. business concerns collectively1
    • Government and business could not agree1
  8. a commercial or industrial enterprise and the people who constitute it1
    • he bought his brother's business1
    • a small mom-and-pop business1
  9. customers collectively1
  10. An entity that provides goods and/or services to others.2

Wiktionary: business

business
noun
  1. something involving one personally
  2. business class
  3. patronage
  4. volume or amount of commercial trade
  5. commercial, industrial or professional activity
    • business → vak
  6. occupation, work or trade of a person
  7. commercial enterprise or establishment
business
noun
  1. de in- en verkoop van goederen
  2. commerciële activiteiten
Cross Translation:
FromToVia
• business → zaak; thuis ↔ Haus — Unternehmen, Firma
• business → huiswerk ↔ Arbeit — Verhältnis, bei dem man eine Tätigkeit gegen Geld verrichtet
• business → baan ↔ Arbeit — Tätigkeit, die erledigt wird, um Geld zu verdienen
• business → keuze; aangelegenheid; affaire; ding; zaak; oorzaak; reden ↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1101 seconde
Page rendered in 1.0 seconds