Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. hazel:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor hazel (Engels) in het Nederlands

hazel:

hazel [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the hazel (hazelwood)
    de hazelaar; de hazelnotenboom; hazelstruik; hazelnotestruik

Vertaal Matrix voor hazel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hazelaar hazel; hazelwood
hazelnotenboom hazel; hazelwood
hazelnotestruik hazel; hazelwood
hazelstruik hazel; hazelwood
- Pomaderris apetala; hazel tree; hazelnut; hazelnut tree

Verwante woorden van "hazel":

  • hazels

Synoniemen voor "hazel":

  • chromatic
  • hazel tree; Pomaderris apetala; tree
  • wood
  • hazelnut; hazelnut tree; nut tree

Verwante definities voor "hazel":

  1. of a light brown or yellowish brown color1
  2. a shade of brown that is yellowish or reddish; it is a greenish shade of brown when used to describe the color of someone's eyes1
  3. any of several shrubs or small trees of the genus Corylus bearing edible nuts enclosed in a leafy husk1
  4. the fine-grained wood of a hazelnut tree (genus Corylus) and the hazel tree (Australian genus Pomaderris)1
  5. Australian tree grown especially for ornament and its fine-grained wood and bearing edible nuts1

Wiktionary: hazel

hazel
noun
  1. nut
  2. tree / shrub
hazel
noun
  1. een heester waaraan hazelnoten groeien

Cross Translation:
FromToVia
hazel hazelaar HaselnussBotanik: eine Gattung verholzender Sträucher und Bäume in der Familie der Birkengewächse