Interior in het Nederlands vertaald uit het Engels

Overzicht

Engels naar Nederlands: Meer gegevens...

interior:
- interieur; binnenkant; binnenzijde; inwendige
- innerlijk; binnenste
Wiktionary:
- interior → interieur
- interior → inrichting, binnenste, binnenlands, intern, inwendig

Engels

Uitgebreide vertaling voor interior (Engels) in het Nederlands

the interior
het interieur
- interieur [het ~] zelfstandig naamwoord
the interior (inner side; inside; inner)
de binnenkant; de binnenzijde
- binnenkant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- binnenzijde [de ~] zelfstandig naamwoord
the interior (internal)
inwendige
- inwendige [znw.] zelfstandig naamwoord

interior (inner; inside; internal; inward)
innerlijk; binnenste
- innerlijk bijvoeglijk naamwoord
- binnenste bijvoeglijk naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
binnenkant	inner; inner side; inside; interior
binnenste		core; heart; inner; kernel; middle; nucleus; pith; pivot
binnenzijde	inner; inner side; inside; interior
innerlijk		psyche; soul; spirit
interieur	interior
inwendige	interior; internal
-	inside
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
innerlijk	inner; inside; interior; internal; inward	spiritual
-	home; inner; internal; midland; national; upcountry
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
binnenste	inner; inside; interior; internal; inward
inwendige		inward

indoor; inside
home; internal; national; domestic
inner; inward
internal
midland; upcountry; inland
inside; region; part
surface
Department of the Interior; Interior Department; Interior; DoI; executive department

of or coming from the middle of a region or country¹
inside and toward a center¹
- interior regions of the earth¹
located inward¹
- she thinks she has no soul, no interior life, but the truth is that she has no access to it¹
situated within or suitable for inside a building¹
- an interior scene¹
- interior decoration¹
- an interior bathroom without windows¹
inside the country¹
the inner or enclosed surface of something¹
the region that is inside of something¹

interior

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• interior	→ inrichting	↔ Einrichtung — (Wohnung) Möbel und Dekoration
• interior	→ binnenste; binnenlands; intern; inwendig	↔ interne — didactique\|fr médecine\|fr Qui est en dedans, qui appartenir au dedans.
• interior	→ binnenste; binnenlands; intern; inwendig	↔ intérieur — Qui est au dedans ; qui est relatif au dedans.