Engels

Uitgebreide vertaling voor invented (Engels) in het Nederlands

invented:

invented bijvoeglijk naamwoord

  1. invented (spun a yarn; made up; told a tall tale)
    bedacht; gefabriceerd
  2. invented (fictitious; fictive; imaginary; notional)
    fictief; denkbeeldig; gefingeerd; verzonnen; bedacht
  3. invented (made-up; fantasized; dreamt)
    gefantaseerd; bedacht
  4. invented (told a tall tale; drawn up; made up)

Vertaal Matrix voor invented:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedacht dreamt; fantasized; fictitious; fictive; imaginary; invented; made up; made-up; notional; spun a yarn; told a tall tale prepared; ready for
denkbeeldig fictitious; fictive; imaginary; invented; notional fancied; fictitious; fictive; ideal; idealistic; illusive; illusory; imaginary
fictief fictitious; fictive; imaginary; invented; notional fictitious; fictive
gefingeerd fictitious; fictive; imaginary; invented; notional bogus; faked; false; feigned; fictitious; fictive; mean; not genuine; sham; stingy
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gefabriceerd invented; made up; spun a yarn; told a tall tale
gefantaseerd dreamt; fantasized; invented; made-up
uit de duim gezogen drawn up; invented; made up; told a tall tale
verzonnen fictitious; fictive; imaginary; invented; notional

Verwante woorden van "invented":


Synoniemen voor "invented":


invented vorm van invent:

to invent werkwoord (invents, invented, inventing)

  1. to invent (contrive; devise; make up)
    bedenken; verzinnen; uitdenken; verdichten; fantaseren; voorwenden
    • bedenken werkwoord (bedenk, bedenkt, bedacht, bedachten, bedacht)
    • verzinnen werkwoord (verzin, verzint, verzon, verzonnen, verzonnen)
    • uitdenken werkwoord (denk uit, denkt uit, dacht uit, dachten uit, uitgedacht)
    • verdichten werkwoord (verdicht, verdichtte, verdichtten, verdicht)
    • fantaseren werkwoord (fantaseer, fantaseert, fantaseerde, fantaseerden, gefantaseerd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  2. to invent
    uitvinden
    • uitvinden werkwoord (vind uit, vindt uit, vond uit, vonden uit, uitgevonden)
  3. to invent (alter; change; interchange; )
    veranderen; wijzigen; verwisselen; afwisselen; herzien
    • veranderen werkwoord (verander, verandert, veranderde, veranderden, veranderd)
    • wijzigen werkwoord (wijzig, wijzigt, wijzigde, wijzigden, gewijzigd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • afwisselen werkwoord (wissel af, wisselt af, wisselde af, wisselden af, afgewisseld)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
  4. to invent (create; make; conceptualize; )
    maken; scheppen; in het leven roepen
    • maken werkwoord (maak, maakt, maakte, maakten, gemaakt)
    • scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)
    • in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)

Conjugations for invent:

present
  1. invent
  2. invent
  3. invents
  4. invent
  5. invent
  6. invent
simple past
  1. invented
  2. invented
  3. invented
  4. invented
  5. invented
  6. invented
present perfect
  1. have invented
  2. have invented
  3. has invented
  4. have invented
  5. have invented
  6. have invented
past continuous
  1. was inventing
  2. were inventing
  3. was inventing
  4. were inventing
  5. were inventing
  6. were inventing
future
  1. shall invent
  2. will invent
  3. will invent
  4. shall invent
  5. will invent
  6. will invent
continuous present
  1. am inventing
  2. are inventing
  3. is inventing
  4. are inventing
  5. are inventing
  6. are inventing
subjunctive
  1. be invented
  2. be invented
  3. be invented
  4. be invented
  5. be invented
  6. be invented
diverse
  1. invent!
  2. let's invent!
  3. invented
  4. inventing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

invent [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the invent (dishing up)
    opdissen; fantaseren

Vertaal Matrix voor invent:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fantaseren dishing up; invent
maken creating; fabrication; making; manufacture; manufacturing; preparation; producing; production; repairing
opdissen dishing up; invent
scheppen creating; making; spades
veranderen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; mutation; reformation; remodelling; transformation; transposition
wijzigen alteration; altering; amending; change; change of form; changing; conversion; modifying; reformation; remodelling; transformation; transposition
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwisselen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alternate with; differ; diverge; range; variate; vary
bedenken contrive; devise; invent; make up contemplate; devise; lay schemes; make plans; meditate on; muse on; plan; plot; ponder on; reflect on; remember
fantaseren contrive; devise; invent; make up
herzien alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; amend; better; change; correct; get better; improve; make better; modify; reform; renew; reshape; review; revise; rewrite
in het leven roepen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare
maken conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare construct; create; fabricate; fix; form; knead; make; manufacture; massage; mend; model; mould; produce; repair; restore; shape
opdissen dish up; serve; serve out
scheppen conceptualise; conceptualize; construct; create; design; invent; make; manufacture; prepare dig out; dig up; excavate; exhume; expose; ladle; lay open; open up; spoon; unearth
uitdenken contrive; devise; invent; make up figure out; puzzle out
uitvinden invent
veranderen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; alternate with; change; differ; diverge; metamorphose; modify; range; reform; reshape; rewrite; transform; transmute; variate; vary
verdichten contrive; devise; invent; make up
verwisselen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary barter; change; change for; confuse; convert; exchange; interchange; mix up; reappoint; replace; reverse; shunt; substitute; swap; switch; swop; trade; trade in; transpose
verzinnen contrive; devise; invent; make up devise; lay schemes; make plans; plan; plot
voorwenden contrive; devise; invent; make up do as if; feign; pretend; simulate
wijzigen alter; change; create; interchange; invent; make; switch; transform; vary alter; change; modify; reform; reshape; rewrite
- contrive; cook up; devise; excogitate; fabricate; forge; formulate; make up; manufacture

Verwante woorden van "invent":


Synoniemen voor "invent":


Verwante definities voor "invent":

  1. come up with (an idea, plan, explanation, theory, or principle) after a mental effort1
  2. make up something artificial or untrue1

Wiktionary: invent

invent
verb
  1. create something fictional
  2. design a new process or mechanism
invent
verb
  1. (overgankelijk) bedenken, uitkienen, verzinnen
  2. (overgankelijk) nuttige methodes, toestellen of werktuigen bedenken die niet eerder bekend waren

Cross Translation:
FromToVia
invent uitvinden erfinden — (transitiv) eine technische Neuheit erdenken; eine Erfindung machen
invent uitvinden inventertrouver quelque chose de nouveau, par la force de son esprit, de son imagination.