Engels

Uitgebreide vertaling voor jokes (Engels) in het Nederlands

jokes:

jokes [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the jokes (laughs; fun)
    grapjes; de lolletjes; de schertsen
    • grapjes [znw.] zelfstandig naamwoord
    • lolletjes [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schertsen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  2. the jokes (hoaxes; wheezes; gags)
    grapjes; de moppen
    • grapjes [znw.] zelfstandig naamwoord
    • moppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. the jokes (quips; jests; witticisms)
    de kwinkslagen

Vertaal Matrix voor jokes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grapjes fun; gags; hoaxes; jokes; laughs; wheezes
kwinkslagen jests; jokes; quips; witticisms
lolletjes fun; jokes; laughs
moppen gags; hoaxes; jokes; wheezes
schertsen fun; jokes; laughs
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schertsen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at

Verwante woorden van "jokes":


joke:

joke [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the joke (prank; banter)
    het grapje; het geintje; de scherts; het lolletje; de gekheid; de gein; de aardigheid; het pretje
    • grapje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geintje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • scherts [de ~] zelfstandig naamwoord
    • lolletje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gekheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gein [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • aardigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • pretje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. the joke (pleasantry; jest)
    de grap; de bak; de mop
    • grap [de ~] zelfstandig naamwoord
    • bak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mop [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. the joke
    grap; de ui
    • ui [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. the joke
    de schertsvertoning; de farce
  5. the joke (witty remark; gag; quip; )
    de canard; de kwinkslag; de grap; de grol; de scherts
    • canard [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kwinkslag [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grap [de ~] zelfstandig naamwoord
    • grol [de ~] zelfstandig naamwoord
    • scherts [de ~] zelfstandig naamwoord
  6. the joke (drollery; jest; witticism; waggishness; witty saying)
    de grappenmakerij

to joke werkwoord (jokes, joked, joking)

  1. to joke (commit foolery; banter; jape; )
    een poets bakken; dollen; streek uithalen; gekscheren; schertsen; grappen; malligheid uithalen; gekheid uithalen
    • een poets bakken werkwoord (bak een poets, bakt een poets, bakte een poets, bakten een poets, een poets gebakken)
    • dollen werkwoord (dol, dolt, dolde, dolden, gedold)
    • streek uithalen werkwoord (haal streek uit, haalt streek uit, haalde streek uit, haalden streek uit, streek uitgehaald)
    • gekscheren werkwoord (gekscheer, gekscheert, gekscheerde, gekscheerden, gegekscheerd)
    • schertsen werkwoord (scherts, schertst, schertste, schertsten, geschertst)
    • grappen werkwoord (grap, grapt, grapte, grapten, gegrapt)
    • malligheid uithalen werkwoord (haal malligheid uit, haalt malligheid uit, haalde malligheid uit, haalden malligheid uit, malligheid uitgehaald)
    • gekheid uithalen werkwoord (haal gekheid uit, haalt gekheid uit, haalde gekheid uit, haalden gekheid uit, gekheid uitgehaald)
  2. to joke (kid)
    grappen maken
    • grappen maken werkwoord (maak grappen, maakt grappen, maakte grappen, maakten grappen, grappen gemaakt)
  3. to joke (kid)
    gekheid maken
    • gekheid maken werkwoord (maak gekheid, maakt gekheid, maakte gekheid, maakten gekheid, gekheid gemaakt)
  4. to joke (banter)
    badineren
    • badineren werkwoord (badineer, badineert, badineerde, badineerden, gebadineerd)

Conjugations for joke:

present
  1. joke
  2. joke
  3. jokes
  4. joke
  5. joke
  6. joke
simple past
  1. joked
  2. joked
  3. joked
  4. joked
  5. joked
  6. joked
present perfect
  1. have joked
  2. have joked
  3. has joked
  4. have joked
  5. have joked
  6. have joked
past continuous
  1. was joking
  2. were joking
  3. was joking
  4. were joking
  5. were joking
  6. were joking
future
  1. shall joke
  2. will joke
  3. will joke
  4. shall joke
  5. will joke
  6. will joke
continuous present
  1. am joking
  2. are joking
  3. is joking
  4. are joking
  5. are joking
  6. are joking
subjunctive
  1. be joked
  2. be joked
  3. be joked
  4. be joked
  5. be joked
  6. be joked
diverse
  1. joke!
  2. let's joke!
  3. joked
  4. joking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor joke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aardigheid banter; joke; prank amiability; delight; friendliness; fun; geniality; gift; goodwill; heartiness; joy; kindness; little gift; little present; offering; pleasure; present
bak jest; joke; pleasantry barrel; bin; bucket; butt; cask; cat's box; container; convict prison; correctional center; detention centre; drum; feed box; food bowl; hold; holder; jail; pail; pan; penitentiary; prison; prison camp; reservoir; tank; trough; tub; vat; vessel
canard gag; jest; joke; pleasantry; quip; witticism; witty remark duck
farce joke farce
gein banter; joke; prank folly; fun; high jinks; hilarity; joking; joy; joyfulness; lunacy; madness; merriment; mirth; nonsense; pleasure; silliness
geintje banter; joke; prank
gekheid banter; joke; prank folly; foolishness; idiocy; lunacy; madness; stupidity
grap gag; jest; joke; pleasantry; quip; witticism; witty remark fun
grapje banter; joke; prank
grappenmakerij drollery; jest; joke; waggishness; witticism; witty saying
grol gag; jest; joke; pleasantry; quip; witticism; witty remark
kwinkslag gag; jest; joke; pleasantry; quip; witticism; witty remark
lolletje banter; joke; prank
mop jest; joke; pleasantry
pretje banter; joke; prank
scherts banter; gag; jest; joke; pleasantry; prank; quip; witticism; witty remark
schertsen fun; jokes; laughs
schertsvertoning joke
ui joke loaf; nerd; onion
- antic; caper; gag; jape; jest; jocularity; laugh; prank; put-on; trick
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
badineren banter; joke
dollen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at frolic; horse around; let oneself go; play; romp; romp around; run around wildly
een poets bakken banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
gekheid maken joke; kid
gekheid uithalen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
gekscheren banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
grappen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
grappen maken joke; kid
malligheid uithalen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
schertsen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
streek uithalen banter; commit foolery; do something silly; jape; jest; joke; make fun of; play a joke; play a trick; poke fun at
- jest
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
grap joke
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- crack jokes; jest; pun

Verwante woorden van "joke":


Synoniemen voor "joke":


Verwante definities voor "joke":

  1. a ludicrous or grotesque act done for fun and amusement1
  2. activity characterized by good humor1
  3. a triviality not to be taken seriously1
    • I regarded his campaign for mayor as a joke1
  4. a humorous anecdote or remark intended to provoke laughter1
    • he told a very funny joke1
  5. act in a funny or teasing way1
  6. tell a joke; speak humorously1
    • He often jokes even when he appears serious1

Wiktionary: joke

joke
verb
  1. do for amusement
noun
  1. worthless thing or person
  2. something said or done for amusement
  3. amusing story
joke
noun
  1. een kleine attentie of gift die iemands waardering of genegenheid uitdrukt
  2. verhaal dat of handeling die erop gericht is om de lachlust op te wekken
  3. een anekdote met een verrassend en komisch slot
verb
  1. (inergatief). de draak met iets steken, een grap maken

Cross Translation:
FromToVia
joke grap Witz — eine kleine Geschichte oder Ähnliches, das zum lachen anregen soll
joke aardigheidje; bak; grap; jok; mop; scherts badinageaction ou propos léger, qui ne prête pas à conséquences.
joke boerten; gekscheren; schertsen badinerplaisanter, prendre quelque chose à la légère, parler ou écrire d’une manière enjouée.
joke scherts; grapjasserij plaisanterie — Raillerie, badinerie, chose dite ou faite pour amuser.
joke snorren; zoeken; opzoeken; uitkijken; uitzien raillerplaisanter quelqu’un ou quelque chose, lui parler ou en parler avec moquerie.

Verwante vertalingen van jokes