Engels

Uitgebreide vertaling voor knot (Engels) in het Nederlands

knot:

knot [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the knot
    de strik; schuifknoop
    • strik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • schuifknoop [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. the knot
    de knot; streng garen
    • knot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • streng garen [znw.] zelfstandig naamwoord
  3. the knot (knot of hair; bun)
    de knoedel; de vlecht; de kluwen; haarknot; het knoedeltje; de knot; het knotje; de knoet; de wrong
    • knoedel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vlecht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kluwen [de ~] zelfstandig naamwoord
    • haarknot [znw.] zelfstandig naamwoord
    • knoedeltje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • knot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knotje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • knoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • wrong [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

to knot werkwoord (knots, knotted, knotting)

  1. to knot (tie together; connect; bind)
    verbinden; knopen; bevestigen; aan elkaar knopen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
  2. to knot (button up; button; tie; )
    vastknopen; aan elkaar knopen; knopen; aan elkaar binden; strikken
    • vastknopen werkwoord (knoop vast, knoopt vast, knoopte vast, knoopten vast, vastgeknoopt)
    • aan elkaar knopen werkwoord (knoop aan elkaar, knoopt aan elkaar, knoopte aan elkaar, knoopten aan elkaar, aan elkaar geknoopt)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
    • aan elkaar binden werkwoord
    • strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)

Conjugations for knot:

present
  1. knot
  2. knot
  3. knots
  4. knot
  5. knot
  6. knot
simple past
  1. knotted
  2. knotted
  3. knotted
  4. knotted
  5. knotted
  6. knotted
present perfect
  1. have knotted
  2. have knotted
  3. has knotted
  4. have knotted
  5. have knotted
  6. have knotted
past continuous
  1. was knotting
  2. were knotting
  3. was knotting
  4. were knotting
  5. were knotting
  6. were knotting
future
  1. shall knot
  2. will knot
  3. will knot
  4. shall knot
  5. will knot
  6. will knot
continuous present
  1. am knotting
  2. are knotting
  3. is knotting
  4. are knotting
  5. are knotting
  6. are knotting
subjunctive
  1. be knotted
  2. be knotted
  3. be knotted
  4. be knotted
  5. be knotted
  6. be knotted
diverse
  1. knot!
  2. let's knot!
  3. knotted
  4. knotting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor knot:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haarknot bun; knot; knot of hair
kluwen bun; knot; knot of hair
knoedel bun; knot; knot of hair
knoedeltje bun; knot; knot of hair
knoet bun; knot; knot of hair bat; baton; cudgel; knout; stick
knopen tie
knot bun; knot; knot of hair bun
knotje bun; knot; knot of hair
schuifknoop knot
streng garen knot
strik knot
verbinden joining; linking
vlecht bun; knot; knot of hair hair braid
wrong bun; knot; knot of hair
- Calidris canutus; air mile; burl; gnarl; grayback; greyback; international nautical mile; mi; mile; naut mi; nautical mile; slub
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar binden attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up bind; bind together; tie; tie together
aan elkaar knopen attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
bevestigen bind; connect; knot; tie together affix; assent to; attach; attach to; bear out; confirm; connect; endorse; fasten; fix; ratify; seal; secure; support; tie up; uphold; validate
knopen attach; bind; bind together; button; button up; connect; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie together; tie up
strikken attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up bind; bind fast; bind up; fasten; join; pinion; tie; tie up
vastknopen attach; bind; bind together; button; button up; fasten; fix; knot; tie; tie on; tie together; tie up
verbinden bind; connect; knot; tie together attach; bind; bind together; bridge; combine; connect; couple; fasten; interlink; join; link; make a match; pander; secure; tie; tie together; tie up; unite
- ravel; tangle
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- burl

Verwante woorden van "knot":


Synoniemen voor "knot":


Antoniemen van "knot":


Verwante definities voor "knot":

  1. a sandpiper that breeds in the Arctic and winters in the southern hemisphere1
  2. any of various fastenings formed by looping and tying a rope (or cord) upon itself or to another rope or to another object1
  3. soft lump or unevenness in a yarn; either an imperfection or created by design1
  4. a tight cluster of people or things1
    • a small knot of women listened to his sermon1
    • the bird had a knot of feathers forming a crest1
  5. a unit of length used in navigation; exactly 1,852 meters; historically based on the distance spanned by one minute of arc in latitude1
  6. something twisted and tight and swollen1
    • their muscles stood out in knots1
    • his stomach was in knots1
  7. a hard cross-grained round piece of wood in a board where a branch emerged1
    • the saw buckled when it hit a knot1
  8. tie or fasten into a knot1
    • knot the shoelaces1
  9. tangle or complicate1
  10. make into knots; make knots out of1
    • She knotted her fingers1

Wiktionary: knot

knot
noun
  1. nautical unit of speed
  2. firm swollen tissue caused by injury
  3. whorl in wood left by branch
  4. tangled clump
  5. maze-like pattern
  6. mathematics closed curve
  7. looping
verb
  1. form wrinkles in forehead
  2. form into a knot; tie with knot(s)
knot
noun
  1. een pluk vezelig, wollig of donzig materiaal
verb
  1. een vastzittende lus in een koord, draad of touw maken

Cross Translation:
FromToVia
knot knoop Knoten — fest verschlungener Teil eines Fadens oder Seils
knot kanoet KnuttOrnithologie: kleiner Watvogel
knot knopen; samenknopen verknoten — (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
knot bult; opzwelling; bochel; knobbel; knoest; knol bosseenflure, tumeur sur une région osseuse, causer par un choc ou une contusion.
knot kanoet bécasseau maubèche — ornithol|nocat Espèce d’oiseau petit échassier limicole migrateur d’apparence trapue, court sur patte, au bec court et noir, au plumage gris en hiver, avec les parties inférieures rousses en plumage nuptial.
knot knobbel; knoest; knol enflure — État de ce qui est enflé (1)
knot knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
knot knoop nœud — Enlacement
knot knoop nœud — marine|nocat=1 Unité de mesure
knot knoop nœud — physique|nocat=1
knot geleding; knoest; knoop; knooppunt; kwast; lis; lus; strik nœud — À classer
knot knobbel; knoest; knol protubérance — didactique|fr éminence, saillie.

Verwante vertalingen van knot