Overzicht


Engels

Uitgebreide vertaling voor multiplier (Engels) in het Nederlands

multiplier:

multiplier [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the multiplier
    de vermenigvuldiger
  2. the multiplier
    – In arithmetic, the number that indicates how many times another number (the multiplicand) is multiplied. 1
    de vermenigvuldiger

Vertaal Matrix voor multiplier:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermenigvuldiger multiplier
- multiplier factor

Verwante woorden van "multiplier":

  • multipliers

Synoniemen voor "multiplier":


Verwante definities voor "multiplier":

  1. the number by which a multiplicand is multiplied2
  2. In arithmetic, the number that indicates how many times another number (the multiplicand) is multiplied.1

Wiktionary: multiplier

multiplier
noun
  1. getal waarmee men vermenigvuldigt

multiply:

to multiply werkwoord (multiplies, multiplied, multiplying)

  1. to multiply (duplicate)
    vermenigvuldigen; verveelvoudigen
    • vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • verveelvoudigen werkwoord (verveelvoudig, verveelvoudigt, verveelvoudigde, verveelvoudigden, verveelvoudigd)
  2. to multiply (duplicate)
  3. to multiply (reproduce)
    vermenigvuldigen; voortplanten
    • vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
    • voortplanten werkwoord (plant voort, plantte voort, plantten voort, voortgeplant)
  4. to multiply (stencil; duplicate)
    stencilen; kopiëren
    • stencilen werkwoord (stencil, stencilt, stencilde, stencilden, gestencild)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
  5. to multiply (augment; expand; increase; accumulate; stow)
    aangroeien; zich vermeerderen

Conjugations for multiply:

present
  1. multiply
  2. multiply
  3. multiplies
  4. multiply
  5. multiply
  6. multiply
simple past
  1. multiplied
  2. multiplied
  3. multiplied
  4. multiplied
  5. multiplied
  6. multiplied
present perfect
  1. have multiplied
  2. have multiplied
  3. has multiplied
  4. have multiplied
  5. have multiplied
  6. have multiplied
past continuous
  1. was multiplying
  2. were multiplying
  3. was multiplying
  4. were multiplying
  5. were multiplying
  6. were multiplying
future
  1. shall multiply
  2. will multiply
  3. will multiply
  4. shall multiply
  5. will multiply
  6. will multiply
continuous present
  1. am multiplying
  2. are multiplying
  3. is multiplying
  4. are multiplying
  5. are multiplying
  6. are multiplying
subjunctive
  1. be multiplied
  2. be multiplied
  3. be multiplied
  4. be multiplied
  5. be multiplied
  6. be multiplied
diverse
  1. multiply!
  2. let's multiply!
  3. multiplied
  4. multiplying
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor multiply:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kopiëren copying
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangroeien accumulate; augment; expand; increase; multiply; stow add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
dupliceren duplicate; multiply ghost
kopiëren duplicate; multiply; stencil copy; counterfeit; crib; falsify; forge; imitate; make a copy; make a copy of; take off
multipliceren duplicate; multiply
stencilen duplicate; multiply; stencil duplicate
vermenigvuldigen duplicate; multiply; reproduce double; duplicate
verveelvoudigen duplicate; multiply
voortplanten multiply; reproduce
zich vermeerderen accumulate; augment; expand; increase; multiply; stow
- breed; manifold; procreate; reproduce
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- breed; propagate

Verwante woorden van "multiply":


Synoniemen voor "multiply":


Antoniemen van "multiply":


Verwante definities voor "multiply":

  1. in several ways; in a multiple manner2
    • they were multiply checked for errors2
  2. have offspring or produce more individuals of a given animal or plant2
  3. have young (animals) or reproduce (organisms)2
  4. combine or increase by multiplication2
    • He managed to multiply his profits2
  5. combine by multiplication2
    • multiply 10 by 152

Wiktionary: multiply

multiply
verb
  1. transitive: perform multiplication on (a number)