Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. personal:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor personal (Engels) in het Nederlands

personal:

personal bijvoeglijk naamwoord

  1. personal (subjective; paradigmatic)
    subjectief; persoonlijk
  2. personal (private; separate)
    privé; besloten
  3. personal (individual)
    persoonsgebonden

Vertaal Matrix voor personal:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
besloten personal; private; separate
persoonlijk paradigmatic; personal; subjective
persoonsgebonden individual; personal
privé personal; private; separate
subjectief paradigmatic; personal; subjective

Verwante woorden van "personal":


Synoniemen voor "personal":


Antoniemen van "personal":


Verwante definities voor "personal":

  1. particular to a given individual1
  2. concerning or affecting a particular person or his or her private life and personality1
    • a personal favor1
    • for your personal use1
    • personal papers1
    • I have something personal to tell you1
    • a personal God1
    • he has his personal bank account and she has hers1
  3. intimately concerning a person's body or physical being1
    • personal hygiene1
  4. indicating grammatical person1
    • personal verb endings1
  5. of or arising from personality1
    • personal magnetism1
  6. a short newspaper article about a particular person or group1

Wiktionary: personal

personal
adjective
  1. of or pertaining to a particular person
personal
adjective
  1. betrekking hebbend op het personeel
  2. betrekking hebbend of uitgevoerd door de persoon zelf

Cross Translation:
FromToVia
personal gezellig; innig; intiem; knus; vertrouwelijk intimeprofondément intérieur, en parlant surtout de ce qui fait l’essence réelle d’une chose.
personal persoonlijk personnel — Qui est propre et particulier à chaque personne.

Verwante vertalingen van personal