Engels

Uitgebreide vertaling voor polish (Engels) in het Nederlands

polish:

to polish werkwoord (polishes, polished, polishing)

  1. to polish (smudge; brush up; strike; shine up)
    – make (a surface) shine 1
    wrijven; poetsen; oppoetsen; opblinken; opwrijven
    • wrijven werkwoord (wrijf, wrijft, wreef, wreven, gewreven)
    • poetsen werkwoord (poets, poetst, poetste, poetsten, gepoetst)
    • oppoetsen werkwoord (poets op, poetst op, poetste op, poetsten op, opgepoetst)
    • opblinken werkwoord (blink op, blinkt op, blonk op, blonken op, opgeblonken)
    • opwrijven werkwoord (wrijf op, wrijft op, wreef op, wreven op, opgewreven)
  2. to polish (buff)
    polijsten
    • polijsten werkwoord (polijst, polijstte, polijstten, gepolijst)
  3. to polish (smooth; egalize; even)
    – make (a surface) shine 1
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  4. to polish (smooth)
    – make (a surface) shine 1
    politoeren
    • politoeren werkwoord (politoer, politoert, politoerde, politoerden, gepolitoerd)
  5. to polish (rub smooth; buff; brush up; )
    – bring to a highly developed, finished, or refined state 1
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)

Conjugations for polish:

present
  1. polish
  2. polish
  3. polishes
  4. polish
  5. polish
  6. polish
simple past
  1. polished
  2. polished
  3. polished
  4. polished
  5. polished
  6. polished
present perfect
  1. have polished
  2. have polished
  3. has polished
  4. have polished
  5. have polished
  6. have polished
past continuous
  1. was polishing
  2. were polishing
  3. was polishing
  4. were polishing
  5. were polishing
  6. were polishing
future
  1. shall polish
  2. will polish
  3. will polish
  4. shall polish
  5. will polish
  6. will polish
continuous present
  1. am polishing
  2. are polishing
  3. is polishing
  4. are polishing
  5. are polishing
  6. are polishing
subjunctive
  1. be polished
  2. be polished
  3. be polished
  4. be polished
  5. be polished
  6. be polished
diverse
  1. polish!
  2. let's polish!
  3. polished
  4. polishing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

polish [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the polish (cleaner; gleam)
    de glans; glanslaag
    • glans [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • glanslaag [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor polish:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijkmaken levelling out
glans cleaner; gleam; polish brilliance; gleam; glimmer; glitter; glory; glow; lucidity; luminosity; radiance; shine; sparkling; splendor; splendour
glanslaag cleaner; gleam; polish
- burnish; cultivation; culture; finish; gloss; glossiness; refinement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effenen egalize; even; polish; smooth flatten; level; settle; smooth
egaliseren egalize; even; polish; smooth settle
gelijkmaken egalize; even; polish; smooth equalise; equalize; level; level down; level out; level up; smooth
gladmaken brush up; buff; doll up; egalize; even; polish; rub smooth; smooth; spruce up; trick up
gladwrijven brush up; buff; doll up; polish; rub smooth; spruce up; trick up
opblinken brush up; polish; shine up; smudge; strike
oppoetsen brush up; polish; shine up; smudge; strike
opwrijven brush up; polish; shine up; smudge; strike
poetsen brush up; polish; shine up; smudge; strike
polijsten buff; polish
politoeren polish; smooth
wrijven brush up; polish; shine up; smudge; strike rub
- brush up; down; fine-tune; polish up; refine; round; round off; shine; smooth; smoothen

Verwante woorden van "polish":


Synoniemen voor "polish":


Verwante definities voor "polish":

  1. the property of being smooth and shiny1
  2. a highly developed state of perfection; having a flawless or impeccable quality1
    • they performed with great polish1
  3. a preparation used in polishing1
  4. bring to a highly developed, finished, or refined state1
    • polish your social manners1
  5. improve or perfect by pruning or polishing1
  6. make (a surface) shine1
    • polish my shoes1

Wiktionary: polish

polish
noun
  1. substance used to polish
  2. cleanliness; smoothness; shininess
verb
  1. make a surface smooth or shiny
  2. refine; improve imperfections from
polish
verb
  1. Inwrijven met was tot het glanst.
  2. door wrijven glanzend maken
  3. een stenen of glazen oppervlak bijzonder glad slijpen met steeds fijnere slijpmiddelen
  4. door wrijving met een hard fijnverdeeld poeder het oppervlak van een vast voorwerp spiegelglad maken
noun
  1. smeersel om leer glanzend en soepel te houden en de kale plekken op te kleuren

Cross Translation:
FromToVia
polish bijwerken feilen — einen Text oder eine Formulierung verfeinern, bearbeiten
polish oppoetsen astiquerrendre brillant par le frottement.
polish in de was zetten; met was inwrijven; poetsen; schoenen poetsen cirer — Enduire de cirage une chaussure pour la faire briller.

Verwante vertalingen van polish