Engels

Uitgebreide vertaling voor refresher (Engels) in het Nederlands

refresher:

refresher [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the refresher (refresher course)
    herhalingscursus; opfriscursus
  2. the refresher (refresher course; updating course)
    de bijscholingscursus

Vertaal Matrix voor refresher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bijscholingscursus refresher; refresher course; updating course
herhalingscursus refresher; refresher course
opfriscursus refresher; refresher course
- refresher course

Verwante woorden van "refresher":

  • refreshers

Synoniemen voor "refresher":


Verwante definities voor "refresher":

  1. a course that reviews and updates a topic for those who have not kept abreast of developments1
  2. a drink that refreshes1
    • he stopped at the bar for a quick refresher1
  3. a fee (in addition to that marked on the brief) paid to counsel in a case that lasts more than one day1

refresher vorm van refresh:

to refresh werkwoord (refreshs, refreshed, refreshing)

  1. to refresh (freshen up; tidy up; freshen)
    opfrissen; verfrissen; verkwikken; verkoelen; verlevendigen
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
  2. to refresh (revive; enliven; freshen up)
    opfrissen; verlevendigen; verfrissen; verkwikken
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  3. to refresh (freshen)
    verversen
    • verversen werkwoord (ververs, ververst, ververste, verversten, ververst)
  4. to refresh (do over again; renew; change)
    overdoen; hernieuwen; opnieuw doen
    • overdoen werkwoord (overdoe, overdoet, overdeed, overdeden, overdaan)
    • hernieuwen werkwoord (hernieuw, hernieuwt, hernieuwde, hernieuwden, hernieuwd)
    • opnieuw doen werkwoord
  5. to refresh
    verfrissen; verkwikken
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
  6. to refresh (revive; generate; activate; )
    opwekken; tot leven wekken; activeren; reanimeren; verlevendigen; opleven
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • tot leven wekken werkwoord (wek tot leven, wekt tot leven, wekte tot leven, wekten tot leven, tot leven gewekt)
    • activeren werkwoord (activeer, activeert, activeerde, activeerden, geactiveerd)
    • reanimeren werkwoord
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)
    • opleven werkwoord (leef op, leeft op, leefde op, leefden op, opgeleefd)
  7. to refresh (freshen oneself up; tidy oneself up; freshen)
  8. to refresh
    – To update displayed information with current data. 2
    vernieuwen
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)

Conjugations for refresh:

present
  1. refresh
  2. refresh
  3. refreshs
  4. refresh
  5. refresh
  6. refresh
simple past
  1. refreshed
  2. refreshed
  3. refreshed
  4. refreshed
  5. refreshed
  6. refreshed
present perfect
  1. have refreshed
  2. have refreshed
  3. has refreshed
  4. have refreshed
  5. have refreshed
  6. have refreshed
past continuous
  1. was refreshing
  2. were refreshing
  3. was refreshing
  4. were refreshing
  5. were refreshing
  6. were refreshing
future
  1. shall refresh
  2. will refresh
  3. will refresh
  4. shall refresh
  5. will refresh
  6. will refresh
continuous present
  1. am refreshing
  2. are refreshing
  3. is refreshing
  4. are refreshing
  5. are refreshing
  6. are refreshing
subjunctive
  1. be refreshed
  2. be refreshed
  3. be refreshed
  4. be refreshed
  5. be refreshed
  6. be refreshed
diverse
  1. refresh!
  2. let's refresh!
  3. refreshed
  4. refreshing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor refresh:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opwekken arousing; awaking; instigation
verkoelen cooling; cooling down
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activeren activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse activate; arouse; awake; encourage; excite; stimulate; support; trigger
hernieuwen change; do over again; refresh; renew exchange; interchange; put new life into; redevelop; renew; renovate; resume; revitalise; revitalize; swap; trade
opfrissen enliven; freshen; freshen up; refresh; revive; tidy up
opleven activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse revive
opnieuw doen change; do over again; refresh; renew
opwekken activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse activate; arouse; awake; drive; encourage; excite; prompt; stimulate; stir up; support; urge
overdoen change; do over again; refresh; renew
reanimeren activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse
tot leven wekken activate; awake; excite; freshen; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse
verfrissen enliven; freshen; freshen up; refresh; revive; tidy up
verkoelen freshen; freshen up; refresh; tidy up chill; cool; cool down; cool off
verkwikken enliven; freshen; freshen up; refresh; revive; tidy up cheer up; comfort; gladden
verlevendigen activate; awake; enliven; excite; freshen; freshen up; generate; reactivate; recover; refresh; revive; rouse; tidy up
vernieuwen refresh exchange; interchange; reappoint; redevelop; renew; renovate; repair; replace; resume; substitute; swap; trade
verversen freshen; refresh
zich opfrissen freshen; freshen oneself up; refresh; tidy oneself up
zich opknappen freshen; freshen oneself up; refresh; tidy oneself up
zich verfrissen freshen; freshen oneself up; refresh; tidy oneself up
- brush up; freshen; freshen up; refreshen; review

Verwante woorden van "refresh":


Synoniemen voor "refresh":


Antoniemen van "refresh":


Verwante definities voor "refresh":

  1. make fresh again1
  2. become or make oneself fresh again1
  3. make (to feel) fresh1
    • The cool water refreshed us1
  4. refresh one's memory1
  5. To update displayed information with current data.2

Wiktionary: refresh

refresh
verb
  1. To renew or revitalize
  2. To reload a webpage on the internet

Cross Translation:
FromToVia
refresh laven; opfrissen; opknappen; verfrissen; verversen rafraîchir — rendre frais

Verwante vertalingen van refresher