Engels

Uitgebreide vertaling voor return (Engels) in het Nederlands

return:

return [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the return (homecoming)
    de retour; de terugkeer; de terugreis
    • retour [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • terugkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • terugreis [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. the return (homecoming)
    de thuiskomst
  3. the return (yield; profit; benefit; output; gain)
    de opbrengst; het rendement; de uitkomst; het product; het voortbrengsel; de oogst
  4. the return (earning capacity; yield)
    de rentabiliteit
  5. the return (reimbursement; restitution; retrocession; refund; restoration)
    de teruggave; de weergave
  6. the return (comeback; homecoming)
    de terugkomst
  7. the return (profit; benefit; advantage; )
    het profijt; de baat; de winst; het gewin
    • profijt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • baat [de ~] zelfstandig naamwoord
    • winst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gewin [het ~] zelfstandig naamwoord
  8. the return (favour in return; quid pro quo; service in return; compensation)
    de contraprestatie; de tegenprestatie; de wederdienst; tegendienst
  9. the return (return match)
    de return; de terugwedstrijd

to return werkwoord (returns, returned, returning)

  1. to return (backtrack; backpedal)
    terugkomen; retourneren; omkeren; terugkeren
    • terugkomen werkwoord (kom terug, komt terug, kwam terug, kwamen terug, teruggekomen)
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • terugkeren werkwoord (keer terug, keert terug, keerde terug, keerden terug, teruggekeerd)
  2. to return
    retourneren; teruggeven; terugzenden; terugbrengen
    • retourneren werkwoord (retourneer, retourneert, retourneerde, retourneerden, geretourneerd)
    • teruggeven werkwoord (geef terug, geeft terug, gaf terug, gaven terug, teruggegeven)
    • terugzenden werkwoord (zend terug, zendt terug, zond terug, zonden terug, teruggezonden)
    • terugbrengen werkwoord (breng terug, brengt terug, bracht terug, brachten terug, teruggebracht)
  3. to return (send back)
    terugsturen
    • terugsturen werkwoord (stuur terug, stuurt terug, stuurde terug, stuurden terug, teruggestuurd)
  4. to return (turn around; go back)
    teruggaan; omkeren; keren
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • omkeren werkwoord (keer om, keert om, keerde om, keerden om, omgekeerd)
    • keren werkwoord (keer, keert, keerde, keerden, gekeerd)
  5. to return (throw back)
    teruggooien; terugwerpen
    • teruggooien werkwoord (gooi terug, gooit terug, gooide terug, gooiden terug, teruggegooid)
    • terugwerpen werkwoord (werp terug, werpt terug, wierp terug, wierpen terug, teruggeworpen)
  6. to return (revert to; date back to; stem from; )
    teruggrijpen; teruggaan; dateren
    • teruggrijpen werkwoord (grijp terug, grijpt terug, greep terug, grepen terug, teruggegrepen)
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • dateren werkwoord (dateer, dateert, dateerde, dateerden, gedateerd)
  7. to return (come back)
    wederkeren; weerkeren
    • wederkeren werkwoord (keer weder, keert weder, keerde weder, keerden weder, wedergekeerd)
    • weerkeren werkwoord (keer weer, keert weer, keerde weer, keerden weer, weergekeerd)
  8. to return (bring back)
    terugbezorgen
    • terugbezorgen werkwoord (bezorg terug, bezorgt terug, bezorgde terug, bezorgden terug, terugbezorgd)

Conjugations for return:

present
  1. return
  2. return
  3. returns
  4. return
  5. return
  6. return
simple past
  1. returned
  2. returned
  3. returned
  4. returned
  5. returned
  6. returned
present perfect
  1. have returned
  2. have returned
  3. has returned
  4. have returned
  5. have returned
  6. have returned
past continuous
  1. was returning
  2. were returning
  3. was returning
  4. were returning
  5. were returning
  6. were returning
future
  1. shall return
  2. will return
  3. will return
  4. shall return
  5. will return
  6. will return
continuous present
  1. am returning
  2. are returning
  3. is returning
  4. are returning
  5. are returning
  6. are returning
subjunctive
  1. be returned
  2. be returned
  3. be returned
  4. be returned
  5. be returned
  6. be returned
diverse
  1. return!
  2. let's return!
  3. returned
  4. returning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

return bijvoeglijk naamwoord

  1. return (backwards; back; reverse)
    terug; achterwaarts; achteruit; naar achter; rugwaarts; naar achteren

Vertaal Matrix voor return:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
baat advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
contraprestatie compensation; favour in return; quid pro quo; return; service in return
gewin advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
oogst benefit; gain; output; profit; return; yield crop; cultivated plants; grape harvest; harvest; harvesting; output; reaping; vintage; yield
opbrengst benefit; gain; output; profit; return; yield revenue
product benefit; gain; output; profit; return; yield creation; good; manufacture; product
profijt advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield
rendement benefit; gain; output; profit; return; yield effectiveness; effectivity
rentabiliteit earning capacity; return; yield profitability
retour homecoming; return return ticket; round trip
return return; return match
tegendienst compensation; favour in return; quid pro quo; return; service in return
tegenprestatie compensation; favour in return; quid pro quo; return; service in return compensation
teruggave refund; reimbursement; restitution; restoration; retrocession; return
terugkeer homecoming; return homeward journey
terugkeren comebacks; returns
terugkomst comeback; homecoming; return
terugreis homecoming; return homeward journey
terugwedstrijd return; return match
thuiskomst homecoming; return
uitkomst benefit; gain; output; profit; return; yield answer; resolution; result; solution
voortbrengsel benefit; gain; output; profit; return; yield
wederdienst compensation; favour in return; quid pro quo; return; service in return
weergave refund; reimbursement; restitution; restoration; retrocession; return record; report; skin; survey; view
winst advantage; benefit; earnings; economy; gain; output; profit; return; take; victory; winning; yield profit
- comeback; coming back; counter; getting even; homecoming; income tax return; issue; paying back; payoff; proceeds; reappearance; recurrence; regaining; rejoinder; replication; restitution; restoration; retort; return key; riposte; take; takings; tax return; yield
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dateren date back to; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from date
keren go back; return; turn around turn; turn around
omkeren backpedal; backtrack; go back; return; turn around invert; overturn; page over; reverse; shift; swing around; turn; twist
retourneren backpedal; backtrack; return backtrack; double back; turn back
terugbezorgen bring back; return
terugbrengen return
teruggaan date back to; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from; turn around be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain
teruggeven return
teruggooien return; throw back
teruggrijpen date back to; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from
terugkeren backpedal; backtrack; return backtrack; double back; revert; turn back
terugkomen backpedal; backtrack; return
terugsturen return; send back
terugwerpen return; throw back
terugzenden return
wederkeren come back; return
weerkeren come back; return
- bring back; come back; deliver; devolve; fall; generate; give; give back; hark back; pass; recall; reelect; refund; regress; rejoin; render; repay; retort; retrovert; revert; riposte; take back; turn back; yield
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achterwaarts back; backwards; return; reverse backwards
rugwaarts back; backwards; return; reverse
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruit back; backwards; return; reverse backwards
retour backwards
terug back; backwards; return; reverse backwards
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- give back; hand back; recurrence; relapse; repay; send back; sending back
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naar achter back; backwards; return; reverse
naar achteren back; backwards; return; reverse

Verwante woorden van "return":


Synoniemen voor "return":


Verwante definities voor "return":

  1. the act of someone appearing again1
  2. a coming to or returning home1
    • on his return from Australia we gave him a welcoming party1
  3. getting something back again1
  4. the act of going back to a prior location1
    • they set out on their return to the base camp1
  5. (American football) the act of running back the ball after a kickoff or punt or interception or fumble1
  6. a tennis stroke that sends the ball back to the other player1
    • he won the point on a cross-court return1
  7. a reciprocal group action1
    • in return we gave them as good as we got1
  8. the key on electric typewriters or computer keyboards that causes a carriage return and a line feed1
  9. document giving the tax collector information about the taxpayer's tax liability1
  10. a quick reply to a question or remark (especially a witty or critical one)1
  11. happening again (especially at regular intervals)1
    • the return of spring1
  12. the occurrence of a change in direction back in the opposite direction1
  13. the income or profit arising from such transactions as the sale of land or other property1
    • the average return was about 5%1
  14. go back to a previous state1
  15. be restored1
    • Her old vigor returned1
  16. answer back1
  17. submit (a report, etc.) to someone in authority1
  18. go back to something earlier1
  19. pass down1
  20. make a return1
    • return a kickback1
  21. give or supply1
  22. go or come back to place, condition, or activity where one has been before1
    • return to your native land1
    • the professor returned to his teaching position after serving as Dean1
  23. return to a previous position; in mathematics1
    • The point returned to the interior of the figure1
  24. bring back to the point of departure1
  25. be inherited by1
    • The land returned to the family1
  26. pay back1
  27. give back1
  28. return in kind1
    • return a compliment1
    • return her love1
  29. elect again1
  30. To report the outcome of a called routine to the calling routine or program.2

Wiktionary: return

return
verb
  1. to give something back to its original holder or owner
  2. to take something back to a retailer for a refund
  3. to come back after some period of time, or at regular intervals
  4. to go back in thought, narration, or argument
  5. tennis: to bat the ball back over the net in response to a serve
  6. card games: to play a card as a result of another player's lead
  7. computing: to pass back (data) to the calling procedure
noun
  1. return ticket
return
verb
  1. naar de punt van vertrek gaan
  2. (overgankelijk) weer aan de oorspronkelijke eigenaar overhandigen
  3. gaan naar een plaats waar men eerder vandaan kwam
  4. opnieuw naar een plaats komen waar men eerder geweest is

Cross Translation:
FromToVia
return herstellen; terugbrengen; herplaatsen; terugplaatsen; terugvoeren rameneramener de nouveau.
return teruggeven; braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; doen; laten; laten doen; maken rendreremettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir.
return terugkeer; terugkomst; wederkeer; wederkomst; hervatting; come-back rentrée — (1)
return terugbrengen; terugsturen; terugzenden renvoyer — Faire reporter à qqun une chose qui lui appartient
return terugkeer; terugkomst; wederkeer; wederkomst; terugweg; terugtocht; terugreis; thuisreis retourtour en sens contraire. — note Dans cette acception, il ne s’emploie guère qu’au pluriel et avec le mot tours.
return draaien; keren; omdraaien; ronddraaien; wenden; wentelen; zwenken; retourneren; terugbezorgen; terugsturen; terugwijzen; heruitzenden; mengen; mixen; temperen; vermengen; verwarren; wassen; omkeren retourneraller de nouveau en un lieu.
return rente revenu — Ce qu’on retirer annuellement d’un domaine, d’un emploi, d’une pension, d’une constitution de rente, etc.

Verwante vertalingen van return