Home ->Woordenboeken ->Engels/Nederlands ->Vertaal shrinking

Vertaal shrinking van Engels naar Nederlands

Overzicht
Engels naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. shrinking:
  2. shrink:
  3. Wiktionary:

Engels

Uitgebreide vertaling voor shrinking (Engels) in het Nederlands

shrinking:

shrinking [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the shrinking (decrease; shrinking back)
    het minderen; krimpen; korten
    • minderen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • krimpen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • korten [znw.] zelfstandig naamwoord

shrinking bijvoeglijk naamwoord

  1. shrinking (dwindling; writhing; shrinking back)
    slinkend; krimpend

Vertaal Matrix voor shrinking:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
korten decrease; shrinking; shrinking back abbreviating; abridgement; abridging
krimpen decrease; shrinking; shrinking back
minderen decrease; shrinking; shrinking back
- shrinkage
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
korten abbreviate; clip; cut; cut close; cut down; economise; economize; pare; save; shorten; skim; trim
krimpen curtail; decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink
minderen be shortcoming; curtail; decline; decrease; diminish; dwindle; go thieving; lessen; mark down; reduce; remove; scale down; shrink; shrink away; take away; wain
slinkend diminishing; shrink
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
krimpend dwindling; shrinking; shrinking back; writhing
slinkend dwindling; shrinking; shrinking back; writhing declining; decreasing; diminishing; reducing

Verwante woorden van "shrinking":


Synoniemen voor "shrinking":


Verwante definities voor "shrinking":

  1. the act of becoming less1
  2. process or result of becoming less or smaller1

shrinking vorm van shrink:

to shrink werkwoord (shrinks, shrank, shrinking)

  1. to shrink (diminish; decrease; reduce; )
    slinken; inkrimpen; krimpen
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • krimpen werkwoord (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
  2. to shrink (decline; decrease; remove; )
    declineren; afnemen; verminderen; minder worden; dalen; vervallen; teruggaan; tanen; minderen
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • verminderen werkwoord (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
    • dalen werkwoord (daal, daalt, daalde, daalden, gedaald)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • teruggaan werkwoord (ga terug, gaat terug, ging terug, gingen terug, teruggegaan)
    • tanen werkwoord (taan, taant, taande, taanden, getaand)
    • minderen werkwoord (minder, mindert, minderde, minderden, geminderd)
  3. to shrink (decrease; go down; sink)
    slinken; afnemen; verminderen; krimpen; inkrimpen; verkleinen; minder worden
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • verminderen werkwoord (verminder, vermindert, verminderde, verminderden, verminderd)
    • krimpen werkwoord (krimp, krimpt, kromp, krompen, gekrompen)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • verkleinen werkwoord (verklein, verkleint, verkleinde, verkleinden, verkleind)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
  4. to shrink (reduce; diminish; decrease)
    verkleinen; kleiner maken
  5. to shrink (diminish; dwindle)
    slinken; inkrimpen; kleiner worden
    • slinken werkwoord (slink, slinkt, slonk, slonken, geslonken)
    • inkrimpen werkwoord (krimp in, krimpt in, kromp in, krompen in, ingekrompen)
    • kleiner worden werkwoord
  6. to shrink (diminish; shrivel; shrink back; )
    ineenkrimpen; ineenschrompelen; schrompelen
    • ineenkrimpen werkwoord (krimp ineen, krimpt ineen, kromp ineen, krompen ineen, ineengekrompen)
    • ineenschrompelen werkwoord (schrompel ineen, schrompelt ineen, schrompelde ineen, schrompelden ineen, ineengeschrompeld)
    • schrompelen werkwoord (schrompel, schrompelt, schrompelde, schrompelden, geschrompeld)
  7. to shrink (shrink back; recoil; recoil from; withdraw)
    terugdeinzen; achteruitgaan; terugschrikken; terugwijken; achteruitdeinzen
    • terugdeinzen werkwoord (deins terug, deinst terug, deinste terug, deinsten terug, teruggedeinst)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • terugschrikken werkwoord (schrik terug, schrikt terug, schrok terug, schrokken terug, teruggeschrokken)
    • terugwijken werkwoord (wijk terug, wijkt terug, week terug, weken terug, teruggeweken)
    • achteruitdeinzen werkwoord (deins achteruit, deinst achteruit, deinsde achteruit, deinsden achteruit, achteruitgedeinsd)
  8. to shrink (diminishing)
    afnemend; tanend; slinkend
  9. to shrink
    – To remove unused space from data tables. 2
    verkleinen
    • verkleinen werkwoord (verklein, verkleint, verkleinde, verkleinden, verkleind)

Conjugations for shrink:

present
  1. shrink
  2. shrink
  3. shrinks
  4. shrink
  5. shrink
  6. shrink
simple past
  1. shrank
  2. shrank
  3. shrank
  4. shrank
  5. shrank
  6. shrank
present perfect
  1. have shrunk
  2. have shrunk
  3. has shrunk
  4. have shrunk
  5. have shrunk
  6. have shrunk
past continuous
  1. was shrinking
  2. were shrinking
  3. was shrinking
  4. were shrinking
  5. were shrinking
  6. were shrinking
future
  1. shall shrink
  2. will shrink
  3. will shrink
  4. shall shrink
  5. will shrink
  6. will shrink
continuous present
  1. am shrinking
  2. are shrinking
  3. is shrinking
  4. are shrinking
  5. are shrinking
  6. are shrinking
subjunctive
  1. be shrunk
  2. be shrunk
  3. be shrunk
  4. be shrunk
  5. be shrunk
  6. be shrunk
diverse
  1. shrink!
  2. let's shrink!
  5. shrunk
  6. shrinking
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

shrink [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the shrink (psychiatrist)
    de psychiater

Vertaal Matrix voor shrink:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan declining in force; decrease in power; decrease in strength; weakening
afnemen declining in force; decrease in power; decrease in strength; dust; remove; weakening; wipe off
dalen valleys
declineren declension
kleiner maken reduction
krimpen decrease; shrinking; shrinking back
minder worden crash; decline; decrease; diminishing; downfall; fall; lessening
minderen decrease; shrinking; shrinking back
psychiater psychiatrist; shrink
vervallen elapsing; lapsing; passing
- head-shrinker; psychiatrist
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitdeinzen recoil; recoil from; shrink; shrink back; withdraw
achteruitgaan recoil; recoil from; shrink; shrink back; withdraw backslide; corrupt; decline; degenerate; deprave; go to seed; regress; run wild; waining
afnemen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go down; go thieving; remove; shrink; sink; take away; wain cadge; clear away; clear up; collar; collect; come round for; curtail; decline; decrease; diminish; dust; dwindle; expropriate; fetch; filch; go thieving; lessen; make off with; mark down; nick; pick up; pilfer; pinch; purloin; reduce; regress; remove; rob; scale down; shrink away; snatch; snitch; steal; swipe; take; take along; take away; waining
afnemend diminishing; shrink
dalen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain descend
declineren be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain balk at; conjugate; decline; inflect; refuse flatly; regress; waining
ineenkrimpen diminish; dwindle; shrink; shrink back; shrivel; shrivel up; subside; wizen
ineenschrompelen diminish; dwindle; shrink; shrink back; shrivel; shrivel up; subside; wizen
inkrimpen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
kleiner maken decrease; diminish; reduce; shrink make smaller; reduce
kleiner worden diminish; dwindle; shrink
krimpen decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
minder worden be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go down; go thieving; remove; shrink; sink; take away; wain curtail; decline; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; regress; scale down; shrink away; waining
minderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
schrompelen diminish; dwindle; shrink; shrink back; shrivel; shrivel up; subside; wizen shrivel up; wither
slinken decrease; diminish; drop; dwindle; go down; lessen; reduce; shrink; shrink away; shrink back; shrivel; shrivel up; sink curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away; shrivel up; wither
slinkend diminishing; shrink
tanen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain dwindle; fade away; tan; tarnish
tanend diminishing; shrink
terugdeinzen recoil; recoil from; shrink; shrink back; withdraw
teruggaan be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain date back to; decline; go back; go back to; go down; return; revert to; stem from; turn around
terugschrikken recoil; recoil from; shrink; shrink back; withdraw
terugwijken recoil; recoil from; shrink; shrink back; withdraw
verkleinen decrease; diminish; go down; reduce; shrink; sink downsample; make smaller; reduce
verminderen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go down; go thieving; remove; shrink; sink; take away; wain curtail; decrease; diminish; dwindle; lessen; mark down; reduce; scale down; shrink away
vervallen be shortcoming; decline; decrease; dwindle; go thieving; remove; shrink; take away; wain be going down hill; crumble; decay; deteriorate; disintegrate; elapse; expire; fall apart; fall into decay; fall to bits; fall to pieces; go by; go to ruin; go under; incline; pass; prolapse; sag; shelve; sink; slant; slope; subside
- contract; cringe; flinch; funk; quail; recoil; reduce; shrivel; shrivel up; squinch; wince; wither
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen decrepit; elapsed; expired; kicked off; lapsed; worn; worn out; worn with age
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- psychiatrist
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afnemend abating; declining; decreasing; diminishing; fading; lessening; subsiding; weakening
slinkend declining; decreasing; diminishing; dwindling; reducing; shrinking; shrinking back; writhing
tanend diminishing; waning

Verwante woorden van "shrink":


Synoniemen voor "shrink":


Antoniemen van "shrink":


Verwante definities voor "shrink":

  1. a physician who specializes in psychiatry1
  2. decrease in size, range, or extent1
    • His earnings shrank1
  3. become smaller or draw together1
    • The fabric shrank1
    • The balloon shrank1
  4. reduce in size; reduce physically1
    • Hot water will shrink the sweater1
    • Can you shrink this image?1
  5. wither, as with a loss of moisture1
  6. draw back, as with fear or pain1
  7. To remove unused space from data tables.2

Wiktionary: shrink

shrink
noun
  1. psychiatrist or therapist (informal, belittling)
shrink
verb
  1. kleiner in omvang worden
  2. door uitdroging rimpelig en klein worden
Cross Translation:
FromToVia
• shrink → psychiater ↔ Psychiater — Facharzt für Geistes- und Gemütskrankheiten
• shrink → in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen ↔ abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.
• shrink → resumeren; samenvatten; excerperen; inkorten; verminderen; afkorten; bekorten ↔ abréger — rendre plus court.
• shrink → inkorten; verminderen ↔ amoindrir — rendre moindre.
• shrink → psychiater; zielknijper ↔ psychiatre — médecine|fr médecin spécialiste de la psychiatrie.

Verwante vertalingen van shrinking







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0750 seconde
Page rendered in 1.0 seconds