Engels

Uitgebreide vertaling voor singular (Engels) in het Nederlands

singular:

singular bijvoeglijk naamwoord

  1. singular
    enkelvoudig; enkel

singular [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the singular
    het enkelvoud

Vertaal Matrix voor singular:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enkel ankle; foot joint
enkelvoud singular
- singular form
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
enkel singular exclusively; just; only; sole; solitary
enkelvoudig singular
- curious; funny; odd; peculiar; queer; remarkable; rum; rummy; unique
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- odd; peculiar

Verwante woorden van "singular":

  • singulars, singularly

Synoniemen voor "singular":


Antoniemen van "singular":


Verwante definities voor "singular":

  1. being a single and separate person or thing1
    • can the singular person be understood apart from his culture?1
    • every fact in the world might be singular...unlike any other fact and sole of its kind1
  2. beyond or deviating from the usual or expected1
    • singular behavior1
  3. unusual or striking1
    • such poise is singular in one so young1
  4. grammatical number category referring to a single item or unit1
  5. composed of one member, set, or kind1
  6. the single one of its kind1
    • a singular example1
  7. the form of a word that is used to denote a singleton1

Wiktionary: singular

singular
adjective
  1. being the only one of a kind
  2. distinguished by superiority
  3. being out of the ordinary
  4. grammar: referring to only one thing
noun
  1. grammar: form of a word that refers to only one thing
singular
noun
  1. een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert

Cross Translation:
FromToVia
singular enkelvoud EinzahlLinguistik: die grammatische Form, die Wörter annehmen, wenn von einem einzelnen Gegenstand die Rede ist
singular enkelvoud Singular — die Einzahl eines Wortes
singular enkelvoud singulier — (grammaire, fr) nombre (au sens grammatical) utilisé quand on veut parler d’une seule chose (ou d’une seul personne, d’un seul animal, etc.), par opposition au pluriel, qui est lui utilisé quand on parle de plusieurs choses (ou personnes, ou animaux, etc.).
singular eigenaardig; gek; raar; vreemd; vreemdsoortig; wonderlijk; curieus; typisch; bijzonder; buitengewoon; bizar singulier — Qui est différent ou particulier, qui ne ressembler pas aux autres.