Engels

Uitgebreide vertaling voor take on (Engels) in het Nederlands

take on:

to take on werkwoord (takes on, took on, taking on)

  1. to take on
    aanpakken; onderhanden nemen
    • aanpakken werkwoord (pak aan, pakt aan, pakte aan, pakten aan, aangepakt)
    • onderhanden nemen werkwoord (neem onderhanden, neemt onderhanden, nam onderhanden, namen onderhanden, onderhanden genomen)
  2. to take on
    op zich nemen
    • op zich nemen werkwoord (neem op mij, neemt op jou, neemt op zich, nam op zich, namen op ons, op zich genomen)
  3. to take on (accept; abide; take possession of; take)
    aannemen; accepteren; aanvaarden
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • accepteren werkwoord (accepteer, accepteert, accepteerde, accepteerden, geaccepteerd)
    • aanvaarden werkwoord (aanvaard, aanvaardt, aanvaardde, aanvaardden, aanvaard)
  4. to take on (begin; commence; start; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  5. to take on (enter into; begin; start)
    beginnen; aanknopen; aanbinden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
    • aanbinden werkwoord (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)
  6. to take on (intend; propose; plan)
    van plan zijn
    • van plan zijn werkwoord (ben van plan, bent van plan, was van plan, waren van plan, van plan geweest)

Conjugations for take on:

present
  1. take on
  2. take on
  3. takes on
  4. take on
  5. take on
  6. take on
simple past
  1. took on
  2. took on
  3. took on
  4. took on
  5. took on
  6. took on
present perfect
  1. have taken on
  2. have taken on
  3. has taken on
  4. have taken on
  5. have taken on
  6. have taken on
past continuous
  1. was taking on
  2. were taking on
  3. was taking on
  4. were taking on
  5. were taking on
  6. were taking on
future
  1. shall take on
  2. will take on
  3. will take on
  4. shall take on
  5. will take on
  6. will take on
continuous present
  1. am taking on
  2. are taking on
  3. is taking on
  4. are taking on
  5. are taking on
  6. are taking on
subjunctive
  1. be taken on
  2. be taken on
  3. be taken on
  4. be taken on
  5. be taken on
  6. be taken on
diverse
  1. take on!
  2. let's take on!
  3. taken on
  4. taking on
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor take on:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanknopen tie to
aannemen adoption; presumption; presupposition
aanpakken laying hands on; taking hold of
aanvaarden acceptance; accepting; inner acceptance; intake
aanvangen beginning; commencing; starting
accepteren acceptance; intake
beginnen beginning; commencing; starting
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbinden begin; enter into; start; take on
aanknopen begin; enter into; start; take on bring up; broach; broach a subject; cut into; enter; enter into; put forward; put on the table; tie on to
aannemen abide; accept; take; take on; take possession of accept; accept a gift; adopt; believe; believe in; collect; employ; engage; hire; presume; receive; recruit; sign on; take
aanpakken take on be drastic; catch; dive in; fall to; get to work; receive; seize; serve oneself; take
aanvaarden abide; accept; take; take on; take possession of accept; accept a gift; collect; let come; let happen; put up with; receive; submit to; take
aanvangen begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
accepteren abide; accept; take; take on; take possession of accept; accept a gift; collect; let come; let happen; put up with; receive; submit to; take
beginnen begin; commence; enter into; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake be off; begin; break into; commence; get under way; herald; open; ring in; set in; start; take off
onderhanden nemen take on
op zich nemen take on
starten begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake begin; bring up; broach; broach a subject; connect; cut into; herald; light; open; put forward; put on; put on the table; ring in; start; switch on; turn on
van plan zijn intend; plan; propose; take on intend
van start gaan begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
- accept; acquire; admit; adopt; assume; encounter; meet; play; tackle; take; take over; undertake

Synoniemen voor "take on":


Verwante definities voor "take on":

  1. take on a certain form, attribute, or aspect1
  2. contend against an opponent in a sport, game, or battle1
  3. admit into a group or community1
  4. take on titles, offices, duties, responsibilities1
  5. accept as a challenge1

Wiktionary: take on

take on
verb
  1. To acquire, bring in, or introduce
  2. To begin to have or exhibit
  3. To assume responsibility for
  4. To attempt to fight or compete

Verwante vertalingen van take on