Engels

Uitgebreide vertaling voor take off (Engels) in het Nederlands

take off:

to take off werkwoord (takes off, took off, taking off)

  1. to take off (begin; commence; start; )
    starten; beginnen; aanvangen; van start gaan
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanvangen werkwoord (vang aan, vangt aan, ving aan, vingen aan, aangevangen)
    • van start gaan werkwoord
  2. to take off (settle; entomb; put out; )
    afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen
    • afhandelen werkwoord (handel af, handelt af, handelde af, handelden af, afgehandeld)
    • beslechten werkwoord (beslecht, beslechtte, beslechtten, beslecht)
    • afdoen werkwoord (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)
  3. to take off (depart; leave; go away)
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken werkwoord (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan werkwoord (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen werkwoord (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken werkwoord (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren werkwoord (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen werkwoord (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen werkwoord (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen werkwoord (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  4. to take off (ascend; rise; rise to the surface; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  5. to take off (undress; disrobe; remove one's clothes)
    uittrekken; uitdoen; uitkleden; ontkleden
    • uittrekken werkwoord (trek uit, trekt uit, trok uit, trokken uit, uitgetrokken)
    • uitdoen werkwoord (doe uit, doet uit, deed uit, deden uit, uitgedaan)
    • uitkleden werkwoord (kleed uit, kleedt uit, kleedde uit, kleedden uit, uitgekleed)
    • ontkleden werkwoord (ontkleed, ontkleedt, ontkleedde, ontkleedden, ontkleed)
  6. to take off (commence; begin; start; )
    beginnen; aanbreken; een begin nemen
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanbreken werkwoord (breek aan, breekt aan, brak aan, braken aan, aangebroken)
    • een begin nemen werkwoord
  7. to take off (depart; leave; grease; )
    verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen
    • verlaten werkwoord (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • afreizen werkwoord (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • wegtrekken werkwoord (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • verdwijnen werkwoord (verdwijn, verdwijnt, verdween, verdwenen, verdwenen)
    • wegreizen werkwoord (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  8. to take off (imitate; copy)
    nabootsen; kopiëren; namaken
    • nabootsen werkwoord (boots na, bootst na, bootste na, bootsten na, nagebootst)
    • kopiëren werkwoord (kopiëer, kopiëert, kopiëerde, kopiëerden, gekopiëerd)
    • namaken werkwoord (maak na, maakt na, maakte na, maakten na, nagemaakt)
  9. to take off (get under way; commence; set in; )
    beginnen; op gang komen; inzetten; intreden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • op gang komen werkwoord
    • inzetten werkwoord (zet in, zette in, zetten in, ingezet)
    • intreden werkwoord (treed in, treedt in, trad in, traden in, ingetreden)
  10. to take off (ascend; rise; go up)
    opstijgen; in de lucht omhoogstijgen; stijgen; de hoogte ingaan
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • stijgen werkwoord (stijg, stijgt, steeg, stegen, gestegen)
    • de hoogte ingaan werkwoord (ga de hoogte in, gaat de hoogte in, ging de hoogte in, gingen de hoogte in, de hoogte ingegeaan)
  11. to take off (sail away; leave; depart)
    afvaren; afsteken; wegvaren
    • afvaren werkwoord (vaar af, vaart af, voer af, voeren af, afgevaren)
    • afsteken werkwoord (steek af, steekt af, stak af, staken af, afgestoken)
    • wegvaren werkwoord (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)

Conjugations for take off:

present
  1. take off
  2. take off
  3. takes off
  4. take off
  5. take off
  6. take off
simple past
  1. took off
  2. took off
  3. took off
  4. took off
  5. took off
  6. took off
present perfect
  1. have taken off
  2. have taken off
  3. has taken off
  4. have taken off
  5. have taken off
  6. have taken off
past continuous
  1. was taking off
  2. were taking off
  3. was taking off
  4. were taking off
  5. were taking off
  6. were taking off
future
  1. shall take off
  2. will take off
  3. will take off
  4. shall take off
  5. will take off
  6. will take off
continuous present
  1. am taking off
  2. are taking off
  3. is taking off
  4. are taking off
  5. are taking off
  6. are taking off
subjunctive
  1. be taken off
  2. be taken off
  3. be taken off
  4. be taken off
  5. be taken off
  6. be taken off
diverse
  1. take off!
  2. let's take off!
  3. taken off
  4. taking off
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor take off:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvangen beginning; commencing; starting
afhandelen settling
afvaren departing; departure; going away; leaving; putting to sea; sailing; starting; taking off
beginnen beginning; commencing; starting
heengaan depart; leave
inzetten beginning; deployment; raising; software deployment; stakes; starting; striking up
kopiëren copying
omhoogkomen ascent; going up; increase; rise; rising; uplift
opstijgen ascent; going up; increase; rise; rising; uplift
opvliegen flare up; flying up
stijgen ascent; climb; climbing; going up; increase; rise; rising; uplift
uitkleden undressing
verdwijnen disappearance; disappearing; vanishing
verlaten leaving
vertrekken chamber; chambers; depart; leave; leaving; room; rooms
verwijderen amputating; removing
weggaan leaving
wegvaren sailing away; sailing off; sailing out
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbreken be off; begin; break into; commence; get under way; open; start; take off
aanvangen begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
afdoen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off finish; fix; have ended; have finished
afhandelen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
afreizen depart; go away; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel
afsteken depart; leave; sail away; take off attract attention; be conspicuous; jut out; leap out; prance; protrude; show off; stand out; stick out
afvaren depart; leave; sail away; take off sail; set sail
beginnen be off; begin; break into; commence; get under way; open; set in; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake begin; enter into; herald; open; ring in; start; take on
beslechten do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
de hoogte ingaan ascend; go up; rise; take off add to; arise; ascent; expand; extend; grow; increase; rise
een begin nemen be off; begin; break into; commence; get under way; open; start; take off
heengaan depart; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel abandon; be killed; be killed in action; break up; depart; depart from; depart this earth; depart this life; die; expire; fall; go; go away; leave; pass away; perish; retire; secede from; succumb; withdraw
in de lucht omhoogstijgen ascend; go up; rise; take off
intreden be off; begin; commence; get under way; set in; start; take off
inzetten be off; begin; commence; get under way; set in; start; take off apply yourself; bet; bet on; show enthusiasm; show willingness; stake; wager
kopiëren copy; imitate; take off copy; counterfeit; crib; duplicate; falsify; forge; imitate; make a copy; make a copy of; multiply; stencil
nabootsen copy; imitate; take off copy; counterfeit; falsify; forge; imitate
namaken copy; imitate; take off counterfeit; falsify; forge; imitate
omhoogkomen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off come up; rise; rise to the surface
ontkleden disrobe; remove one's clothes; take off; undress
op gang komen be off; begin; commence; get under way; set in; start; take off
opstappen depart; go away; leave; take off break up; depart; go; go away; leave
opstijgen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off fly away; fly off; fly out
opvliegen ascend; be off; be on the upgrade; become higher; become larger; bristle; climb; flare up; fly up; get away; go up; go upward; grow; increase; mount; rise; rise to the surface; start; take off fly up
smeren depart; go away; leave; take off grease; lubricate; oil; rub in; smear
starten begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake begin; bring up; broach; broach a subject; connect; cut into; herald; light; open; put forward; put on; put on the table; ring in; start; switch on; turn on
stijgen ascend; go up; rise; take off add to; arise; ascend; ascent; climb up; come up; expand; extend; grow; increase; rise
twist uit de weg ruimen do out; entomb; inter; put out; remove; settle; take off
uitdoen disrobe; remove one's clothes; take off; undress disconnect; extinguish; make out; matter; put out; set out; switch off; turn off; turn out
uitkleden disrobe; remove one's clothes; take off; undress remove one's clothes; undress
uittrekken disrobe; remove one's clothes; take off; undress get undone; pull out; unpick; untie
van start gaan begin; commence; set in motion; set up; start; start to; strike up; take off; take on; undertake
verdwijnen depart; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel disappear; vanish
verlaten depart; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel abandon; depart from; desert; leave; retire; secede from; withdraw
vertrekken depart; go away; leave; take off abandon; break up; depart; depart from; go; go away; leave; retire; secede from; withdraw
verwijderen depart; go away; leave; take off deinstall; delete; discard; dismiss; drop; pruning; remove; uninstall
weggaan depart; go away; leave; take off break up; depart; go; go away; leave
wegreizen depart; go away; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel
wegtrekken depart; go away; grease; leave; leave for; rub in; sail; set out; smear; start; take off; travel
wegvaren depart; leave; sail away; take off
- deduct; depart; get off the ground; lift off; part; set forth; set off; set out; start; start out; subtract; take time off
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlaten deserted; desolate; forlorn; isolated; lonely; lonesome; secluded; sequestered; solitary

Synoniemen voor "take off":


Antoniemen van "take off":


Verwante definities voor "take off":

  1. remove clothes1
    • take off your shirt--it's very hot in here1
  2. take away or remove1
  3. make a subtraction1
  4. prove fatal1
  5. mimic or imitate in an amusing or satirical manner1
  6. get started or set in motion, used figuratively1
  7. leave1
  8. depart from the ground1
  9. take time off from work; stop working temporarily1

Wiktionary: take off

take off
verb
  1. to become successful
take off
verb
  1. afnemen
  2. in de lucht stijgen
  3. vanaf de grond of een andere positie van rust aan een vlucht door de lucht beginnen
  4. kleding afleggen

Cross Translation:
FromToVia
take off bergen; bewaren; opbergen; wegleggen; wegzetten; blootstellen; etaleren; uitbrengen; uitstallen; afdoen; afleggen; afzetten; uitdoen; uitkrijgen; uittrekken enlever — Déplacer vers le haut.
take off afnemen; afpakken; weghalen; wegnemen; bergen; bewaren; opbergen; wegleggen; wegzetten; afschaffen; elimineren; opdoeken; uitmaken; verwijderen; wegdoen ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.

Verwante vertalingen van take off