Engels

Uitgebreide vertaling voor weaken (Engels) in het Nederlands

weaken:

to weaken werkwoord (weakens, weakened, weakening)

  1. to weaken (cease; come down; be going down hill; fall away; be lost)
    verzwakken; aftakelen; wegglijden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • aftakelen werkwoord (takel af, takelt af, takelde af, takelden af, afgetakeld)
    • wegglijden werkwoord (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)
  2. to weaken (dilute; abate; adulterate; )
    – become weaker 1
    verzwakken; uitputten; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • zwakker worden werkwoord
    • aan kracht inboeten werkwoord (boet aan kracht in, boette aan kracht in, boetten aan kracht in, aan kracht ingeboet)
    • zwak worden werkwoord
  3. to weaken (fade; slacken)
    verslappen; verflauwen
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • verflauwen werkwoord (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
  4. to weaken (soften)
    week worden; verweken
    • week worden werkwoord
    • verweken werkwoord (verweek, verweekt, verweekte, verweekten, verweekt)

Conjugations for weaken:

present
  1. weaken
  2. weaken
  3. weakens
  4. weaken
  5. weaken
  6. weaken
simple past
  1. weakened
  2. weakened
  3. weakened
  4. weakened
  5. weakened
  6. weakened
present perfect
  1. have weakened
  2. have weakened
  3. has weakened
  4. have weakened
  5. have weakened
  6. have weakened
past continuous
  1. was weakening
  2. were weakening
  3. was weakening
  4. were weakening
  5. were weakening
  6. were weakening
future
  1. shall weaken
  2. will weaken
  3. will weaken
  4. shall weaken
  5. will weaken
  6. will weaken
continuous present
  1. am weakening
  2. are weakening
  3. is weakening
  4. are weakening
  5. are weakening
  6. are weakening
subjunctive
  1. be weakened
  2. be weakened
  3. be weakened
  4. be weakened
  5. be weakened
  6. be weakened
diverse
  1. weaken!
  2. let's weaken!
  3. weakened
  4. weakening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Vertaal Matrix voor weaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitputten exhausting; fatigueing; wearing out
verslappen subside; weakening
verzwakken subside; weakening
wegglijden slipping away
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan kracht inboeten abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
aftakelen be going down hill; be lost; cease; come down; fall away; weaken be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside
uitputten abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken fatigue; tire out; wear out
verflauwen fade; slacken; weaken allay; calm down; cool down; soothe; subside
verslappen abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; fade; lessen; lose strength; slacken; weaken
verweken soften; weaken anneal; leave to soak; plasticise; plasticize; soak; soften
verzwakken abate; adulterate; be going down hill; be lost; become weak; cease; come down; dilute; enervate; enfeeble; fall away; lessen; lose strength; weaken
week worden soften; weaken
wegglijden be going down hill; be lost; cease; come down; fall away; weaken be going down hill; go under; prolapse; sag; sink; subside
zwak worden abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
zwakker worden abate; adulterate; become weak; dilute; enervate; enfeeble; lessen; lose strength; weaken
- break; counteract; countermine; damp; dampen; de-escalate; sabotage; soften; step down; subvert; undermine
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- become weak; become weaker; get weak; get weaker; grow weak; grow weaker

Verwante woorden van "weaken":


Synoniemen voor "weaken":


Antoniemen van "weaken":


Verwante definities voor "weaken":

  1. become weaker1
    • The prisoner's resistance weakened after seven days1
  2. lessen the strength of1
    • The fever weakened his body1
  3. reduce the level or intensity or size or scope of1
  4. lessen in force or effect1
  5. destroy property or hinder normal operations1

Wiktionary: weaken

weaken
verb
  1. to make weaker
  2. to become weaker
weaken
verb
  1. zwakker maken
  2. zwakker worden

weak:

weak bijvoeglijk naamwoord

  1. weak (dizy)
    week
    – zacht en slap 2
    • week bijvoeglijk naamwoord
      • door de vorst is het plastic week geworden2
    zwak
    • zwak bijvoeglijk naamwoord
  2. weak (faint; feeble; frail; )
    zwak; ziekelijk; wee; slap; bleekjes; pips; slapjes
  3. weak (fragile)
    zwak; slap
    • zwak bijvoeglijk naamwoord
    • slap bijvoeglijk naamwoord
  4. weak (characterless; spineless; bland; insipid; without character)
    slap; zonder karakter; karakterloos
  5. weak (slackly; abstemious; feeble; )
    slapjes; slap
  6. weak (powerless; effete; impotent; helpless)
    krachteloos

Vertaal Matrix voor weak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wee contraction; labour pain; woe
week week
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
karakterloos bland; characterless; insipid; spineless; weak; without character
krachteloos effete; helpless; impotent; powerless; weak
pips faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak off colour; pale; washed out
slap abstemious; bad; bland; characterless; faint; feeble; fragile; frail; insipid; pale; poor; sick; slackly; spineless; wan; weak; without character diluted; drained; languid; lifeless; limp; liquid; listless; no energy; washed out; washed-out; watery
wee faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak ah
week dizy; weak
ziekelijk faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak pathological; sick
zwak dizy; faint; feeble; fragile; frail; pale; sick; wan; weak delicate; faint; feeble; fragile; frail; inferior; mediocre; not bad; not very good; poor; ragged; ramshackle; rickety; tender; vulnerable; wobbly; wonky
- debile; decrepit; faint; fallible; feeble; frail; imperfect; infirm; light; rickety; sapless; unaccented; washy; watery; weakly
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleekjes faint; feeble; frail; pale; sick; wan; weak
slapjes abstemious; bad; faint; feeble; frail; pale; poor; sick; slackly; wan; weak
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
- spineless; weak in character
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zonder karakter bland; characterless; insipid; spineless; weak; without character

Verwante woorden van "weak":


Synoniemen voor "weak":


Antoniemen van "weak":


Verwante definities voor "weak":

  1. deficient in intelligence or mental power1
    • a weak mind1
  2. overly diluted; thin and insipid1
    • weak tea1
  3. likely to fail under stress or pressure1
    • the weak link in the chain1
  4. wanting in moral strength, courage, or will; having the attributes of man as opposed to e.g. divine beings1
  5. deficient in magnitude; barely perceptible; lacking clarity or brightness or loudness etc1
    • weak colors1
    • a weak pulse1
  6. not having authority, political strength, or governing power1
    • a weak president1
  7. (used of verbs) having standard (or regular) inflection1
  8. lacking bodily or muscular strength or vitality1
  9. deficient or lacking in some skill1
    • he's weak in spelling1
  10. (used of vowels or syllables) pronounced with little or no stress1
    • a weak stress on the second syllable1
  11. wanting in physical strength1
    • a weak pillar1
  12. tending downward in price1
    • a weak market for oil stocks1

Wiktionary: weak

weak
adjective
  1. lacking in force or ability
  2. dilute, lacking in taste or potency
  3. grammar: regular in inflection
weak
adjective
  1. slap
  2. tekortkomend in kracht of vaardigheid

Cross Translation:
FromToVia
weak licht; zwak faiblepersonne qui manquer de puissance, de ressources.