Engels

Uitgebreide vertaling voor witness (Engels) in het Nederlands

witness:

to witness werkwoord (witnesss, witnessed, witnessing)

  1. to witness
    meemaken
    • meemaken werkwoord (maak mee, maakt mee, maakte mee, maakten mee, meegemaakt)
  2. to witness (observe; perceive; attend)
    waarnemen; zien; observeren; bekijken; gewaarworden; gadeslaan; merken; horen; signaleren; voelen
    • waarnemen werkwoord (neem waar, neemt waar, nam waar, namen waar, waargenomen)
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • observeren werkwoord (observeer, observeert, observeerde, observeerden, geobserveerd)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • gewaarworden werkwoord (word gewaar, wordt gewaar, werd gewaar, werden gewaar, gewaargeworden)
    • gadeslaan werkwoord (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
    • horen werkwoord (hoor, hoort, hoorde, hoorden, gehoord)
    • signaleren werkwoord (signaleer, signaleert, signaleerde, signaleerden, gesignaleerd)
    • voelen werkwoord (voel, voelt, voelde, voelden, gevoeld)
  3. to witness (show up; arise; occur; )
    opkomen; verschijnen; opduiken; opdagen
    • opkomen werkwoord (kom op, komt op, kwam op, kwamen op, opgekomen)
    • verschijnen werkwoord (verschijn, verschijnt, verscheen, verschenen, verschenen)
    • opduiken werkwoord (duik op, duikt op, dook op, doken op, opgedoken)
    • opdagen werkwoord (daag op, daagt op, daagde op, daagden op, opgedaagd)
  4. to witness (show)
    laten zien; laten blijken; getuigen van
    • laten zien werkwoord (laat zien, liet zien, lieten zien, laten zien)
    • laten blijken werkwoord (laat blijken, liet blijken, lieten blijken, laten blijken)
    • getuigen van werkwoord
  5. to witness (attend; be present at)
    bijwonen; aanwezig zijn
    • bijwonen werkwoord (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)
    • aanwezig zijn werkwoord (ben aanwezig, bent aanwezig, is aanwezig, was aanwezig, waren aanwezig, aanwezig geweest)

Conjugations for witness:

present
  1. witness
  2. witness
  3. witnesss
  4. witness
  5. witness
  6. witness
simple past
  1. witnessed
  2. witnessed
  3. witnessed
  4. witnessed
  5. witnessed
  6. witnessed
present perfect
  1. have witnessed
  2. have witnessed
  3. has witnessed
  4. have witnessed
  5. have witnessed
  6. have witnessed
past continuous
  1. was witnessing
  2. were witnessing
  3. was witnessing
  4. were witnessing
  5. were witnessing
  6. were witnessing
future
  1. shall witness
  2. will witness
  3. will witness
  4. shall witness
  5. will witness
  6. will witness
continuous present
  1. am witnessing
  2. are witnessing
  3. is witnessing
  4. are witnessing
  5. are witnessing
  6. are witnessing
subjunctive
  1. be witnessed
  2. be witnessed
  3. be witnessed
  4. be witnessed
  5. be witnessed
  6. be witnessed
diverse
  1. witness!
  2. let's witness!
  3. witnessed
  4. witnessing
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

witness [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the witness
    de getuige; getuige voor de rechtbank
  2. the witness (bystander; spectator)
    de getuige; de toeschouwer; de omstander
  3. the witness (crown witness; chief witness for the Crown)
    – (law) a person who testifies under oath in a court of law 1
    de kroongetuige

Vertaal Matrix voor witness:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
getuige bystander; spectator; witness
getuige voor de rechtbank witness
horen hearing; listening; listening to
kroongetuige chief witness for the Crown; crown witness; witness
laten zien show
observeren observation; observe
omstander bystander; spectator; witness
toeschouwer bystander; spectator; witness looker-on; observer; onlooker; spectator; viewer; watcher
verschijnen appearance
voelen feeling; scanning; sensing
waarnemen detecting; discerning; noticing
zien observation; observe
- attestant; attestator; attestor; informant; looker; spectator; viewer; watcher; witnesser
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwezig zijn attend; be present at; witness be present; be there
bekijken attend; observe; perceive; witness become aware of; behold; can drop dead; check; consider; control; examine; get lost; inspect; look at; notice; observe; perceive; scrutinise; scrutinize; see; see in; see over; see round; spectate; verify; view; visit; watch
bijwonen attend; be present at; witness
gadeslaan attend; observe; perceive; witness eye; look at; observe; see; spectate; view; watch
getuigen van show; witness
gewaarworden attend; observe; perceive; witness become aware of; encounter; experience; feel; find; notice; observe; perceive; see; sense; signal
horen attend; observe; perceive; witness be customary; be proper; hear; learn
laten blijken show; witness
laten zien show; witness bring out; display; offer; present; produce; show; take out
meemaken witness
merken attend; observe; perceive; witness assent; authenticate; brand; certify; check; confirm; feel; mark; mark with a cross; notice; observe; perceive; ratify; see; sense; signal; tick; uphold
observeren attend; observe; perceive; witness look at; observe; see; spectate; view; watch
opdagen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
opduiken arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness appear again; bring to the surface; dive for; turn up
opkomen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness
signaleren attend; observe; perceive; witness notice; observe; signal
verschijnen arise; attend; be present at; observe; occur; show up; witness come to light
voelen attend; observe; perceive; witness be in sympathy with; conceive; encounter; experience; feel; feel empathy for; grope; imagine; intend; notice; observe; perceive; see; sense; sympathise; sympathize; think; touch
waarnemen attend; observe; perceive; witness feel; look at; notice; observe; perceive; see; sense; signal; spectate; view; watch
zien attend; observe; perceive; witness become aware of; behold; feel; look at; notice; observe; perceive; see; see in; sense; spectate; view; watch
- find; see

Verwante woorden van "witness":


Synoniemen voor "witness":


Verwante definities voor "witness":

  1. testimony by word or deed to your religious faith1
  2. a close observer; someone who looks at something (such as an exhibition of some kind)1
  3. someone who sees an event and reports what happened1
  4. (law) a person who attests to the genuineness of a document or signature by adding their own signature1
  5. (law) a person who testifies under oath in a court of law1
  6. be a witness to1
    • She witnessed the accident and had to testify in court1
  7. perceive or be contemporaneous with1

Wiktionary: witness

witness
noun
  1. attestation of a fact or event
  2. one who has a personal knowledge of something
  3. someone called to give evidence in a court
witness
noun
  1. iemand die een gebeurtenis heeft meegemaak of op andere wijze, veelal onder ede, een verklaring kan geven ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
verb
  1. getuige zijn van een gebeurtenis

Cross Translation:
FromToVia
witness certificeren; getuigen attestercertifier un fait, soit de vif voix, soit par écrit.
witness aantonen; adstrueren; bewijzen; staven; uitwijzen; waarmaken; certificeren; getuigen démontrerprouver d’une manière évidente et convaincante.
witness bewijs; blijk; teken; merkteken; wenk; adstructie; attest; certificaat; getuigenis; getuigschrift; testimonium; verklaring; getuigenverklaring témoignageaction de témoigner ; rapport d’un ou de plusieurs témoins sur un fait, soit de vive voix, soit par écrit.
witness certificeren; getuigen témoignerporter témoignage, servir de témoin.
witness getuige; ooggetuige témoin — Celui qui certifier, qui peut certifier une chose qu’il voir ou entendre.
witness zien voir — Percevoir l’image des objets par l’organe de la vue

Verwante vertalingen van witness