Overzicht
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. scourge:
  2. Wiktionary:


Engels

Uitgebreide vertaling voor scourge (Engels) in het Zweeds

scourge:

scourge [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the scourge
    gissel; plågoris
    • gissel [-ett] zelfstandig naamwoord
    • plågoris [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor scourge:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gissel scourge
plågoris scourge
- bane; curse; flagellum; nemesis; terror; threat
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- desolate; devastate; flagellate; lay waste to; ravage; waste
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
gissla scourge
hemsökelse infliction; scourge; visitation
hudflänga horsewhip; scourge

Verwante woorden van "scourge":

  • scourges

Synoniemen voor "scourge":


Verwante definities voor "scourge":

  1. a whip used to inflict punishment (often used for pedantic humor)1
  2. a person who inspires fear or dread1
  3. something causing misery or death1
  4. cause extensive destruction or ruin utterly1
  5. whip1
  6. punish severely; excoriate1

Wiktionary: scourge

scourge
noun
  1. a persistent pest, illness, or source of trouble
  2. a whip often of leather

Cross Translation:
FromToVia
scourge piska; gissel GeißelPeitsche, Stab mit Riemen oder Schnüren zur Züchtigung
scourge piska Peitsche — längerer biegsamer Stock, an dessen einem Ende eine Schnur oder ein Lederriemen befestigt ist und der insbesondere dazu verwendet wird, Zugtiere anzutreiben, früher aber auch als Instrument zur Züchtigung diente
scourge gissla geißeln — (transitiv) jemanden oder sich selbst mit einer Geißel (Peitsche) schlagen
scourge disciplin discipline — (vieilli) méthode d’instruction et d’éducation.