Home ->Woordenboeken ->Spaans/Duits ->Zoek: diente

Spaanse en Duitse zoekresultaten voor: diente

Overzicht
Spaans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. diente:
  2. Wiktionary:
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. dienen:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor diente (Spaans) in het Duits

diente:

diente [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el diente
    der Zahn; die Zähne
    • Zahn [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zähne [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor diente:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Zahn diente
Zähne diente dentadura; dientes

Verwante woorden van "diente":


Wiktionary: diente

diente
noun
  1. Technik: in Gegenständen mit aneinandergereihten Spitzen eine Zacke
  2. Teil des Gebisses von Menschen und Wirbeltieren
Cross Translation:
FromToVia
• diente → Zehe ↔ clove — constitutive bulb of garlic
• diente → Zahn ↔ cog — tooth on a gear
• diente → Zinke ↔ tine — prong
• diente → Zahn ↔ tooth — biological tooth
• diente → Zahn; Sägezahn ↔ tooth — saw tooth
• diente → Zahn ↔ tooth — gear tooth
• diente → Zahn ↔ tand — hard wit voorwerp in de mond
• diente → Zahn ↔ dent — Os de la mâchoire (1)

Verwante vertalingen van diente



Duits

Uitgebreide vertaling voor diente (Duits) in het Spaans

dienen:

dienen werkwoord (diene, dienst, dient, diente, dientet, gedient)

  1. dienen (anrichten; bedienen; servieren; auftragen; auftischen)
    servir en la mesa; servir; poner delante
  2. dienen (helfen; mithelfen)
    servir

Conjugations for dienen:

Präsens
  1. diene
  2. dienst
  3. dient
  4. dienen
  5. dient
  6. dienen
Imperfekt
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Perfekt
  1. habe gedient
  2. hast gedient
  3. hat gedient
  4. haben gedient
  5. habt gedient
  6. haben gedient
1. Konjunktiv [1]
  1. diene
  2. dienest
  3. diene
  4. dienen
  5. dienet
  6. dienen
2. Konjunktiv
  1. diente
  2. dientest
  3. diente
  4. dienten
  5. dientet
  6. dienten
Futur 1
  1. werde dienen
  2. wirst dienen
  3. wird dienen
  4. werden dienen
  5. werdet dienen
  6. werden dienen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde dienen
  2. würdest dienen
  3. würde dienen
  4. würden dienen
  5. würdet dienen
  6. würden dienen
Diverses
  1. dien!
  2. dient!
  3. dienen Sie!
  5. gedient
  6. dienend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor dienen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
servir Auftragen; Servieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
poner delante anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren anrichten; auftischen; auftragen; servieren; vorsetzen
servir anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; helfen; mithelfen; servieren Essen auf den Teller geben; Knöpfe bedienen; anrichten; assistieren; auffüllen; auftischen; auftragen; ausstellen; austeilen; bedienen; begünstigen; beistehen; beitragen; bevorrechten; bevorzugen; bewilligen; einreichen; einschenken; einspringen; erlauben; erweisen; funktionieren; geben; genehmigen; gewähren; gießen; gutes tun; gutheißen; gönnen; helfen; hineingießen; mildtätig sein; mithelfen; nachgiessen; nachschenken; nutzen; nützen; schenken; sekundieren; servieren; spenden; stiften; stützen; verehren; vergönnen; verschenken; vorsetzen; zu Diensten sein; zuerkennen
servir en la mesa anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren anrichten; auftischen; auftragen; servieren; vorsetzen

Synoniemen voor "dienen":


Wiktionary: dienen

dienen
verb
  1. eine bestimmte Verwendung finden
  2. Militär: seinen Militärdienst leisten
  3. von [1] abgeleitet, ohne Bezug auf das Entgelt: jemandem oder einer Sache von Nutzen sein
  4. in untergeordneter Stellung gegen Lohn oder Sold arbeiten
Cross Translation:
FromToVia
• dienen → servir ↔ serve — to work for
• dienen → aprovecharse; aprovechar ↔ profiter — tirer un émolument, faire un gain.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0332 seconde
Page rendered in 1.0 seconds