Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
animado:
- fröhlich; froh; erfreut; freudig; euphorisch; heiter; munter; vergnüglich; entzückt; glücklich; freudvoll; gut gelaunt; ausgelassen; begeistert; lustig; lebendig; emsig; gesellig; keck; lebhaft; angeregt; eifrig; quick; wohlgemut; aufgemuntert; aufgekratzt; geschäftig; gedrängt; geräuschvoll; fleißig; üppig; flott; existent; frisch; angeheitert; beschäftigt; aktiv; beweglich; gutgelaunt; aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; agitiert; aufgebracht; kräftig; schlagfertig; forsch; energisch; kraftvoll
-
animar:
- inspirieren; begeistern; fördern; ermutigen; stimulieren; aufstacheln; aufhetzen; anspitzen; verbessern; aufmotzen; aufpolieren; ausbessern; anspornen; motivieren; ermuntern; animieren; anfeuern; jemand motivieren; aufmuntern; trösten; aufrichten; aufheitern; herausfordern; herauslocken; aufregen; anreizen; provozieren; veranlassen; anregen; reizen; hervorrufen; verursachen; erwecken; aufwecken; aufreizen; aufputschen; anheizen; wecken; aktivieren; beleben; neubeleben; reanimieren; neu beleben; ankurbeln; zusprechen; aufmöbeln; provuzieren; jemanden zu etwas ermuntern; anblasen; auffrischen; erfrischen; aufkratzen; erquicken; erblühen; unterstützen; antreiben; aufpeitschen; aufwiegeln; komplimentieren; bejauchzen; feiern; schüren; jubeln; anfachen; zujubeln; anschüren; zujauchzen
- Antreiben; Ermutigen; Anfeuern; Anreizen
- Anspornen; Antreiben; Anstoßen; Anreizen; Anfeuern; Anregen; Animieren
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor animado (Spaans) in het Duits
animado:
-
animado (alegre; vivo; contento)
fröhlich; froh; erfreut; freudig; euphorisch; heiter; munter; vergnüglich; entzückt-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
froh bijvoeglijk naamwoord
-
erfreut bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
euphorisch bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
entzückt bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado (de buen humor; alegre; alegremente)
glücklich; froh; freudvoll; gut gelaunt; fröhlich; freudig; ausgelassen; begeistert; lustig; heiter; munter; vergnüglich-
glücklich bijvoeglijk naamwoord
-
froh bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
gut gelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelassen bijvoeglijk naamwoord
-
begeistert bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado
fröhlich; lebendig; lustig; ausgelassen; emsig; heiter; gesellig; keck; lebhaft; angeregt; vergnüglich; munter; eifrig; quick; wohlgemut-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelassen bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
keck bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
angeregt bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
wohlgemut bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado
-
animado (activo; ocupado; despierto; alegre; intenso; atareado; vivo; ardiente; recargado; festivo; agitado; frecuente; de buen humor; vigoroso; prolífero)
geschäftig; lustig; gedrängt; heiter; geräuschvoll; lebendig; fleißig; gesellig; emsig; lebhaft; munter; eifrig; üppig; flott; vergnüglich; quick; fröhlich; existent; freudvoll; frisch; angeheitert; freudig-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
gedrängt bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
geräuschvoll bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
gesellig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
üppig bijvoeglijk naamwoord
-
flott bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
existent bijvoeglijk naamwoord
-
freudvoll bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
angeheitert bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado (activo; trabajador; industrioso)
beschäftigt; aktiv; geschäftig; fleißig; emsig; eifrig-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
aktiv bijvoeglijk naamwoord
-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado (ágil; dinámico; vital; enérgico; vivo; activo; móvil)
-
animado (alegrado)
aufgemuntert-
aufgemuntert bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado (de buen humor; vivamente; vivo; alegremente; suscitado; alegre; contento; optimista)
-
animado (agitado; excitado; vivo; nervioso; alegre; acalorado; agitadamente; caliente; despierto; activo; ardiente)
aufgeregt; erhitzt; aufgeweckt; tüchtig; erregt; hitzig; feurig; agitiert; frisch; lebhaft; munter; lebendig; aufgebracht; quick-
aufgeregt bijvoeglijk naamwoord
-
erhitzt bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
erregt bijvoeglijk naamwoord
-
hitzig bijvoeglijk naamwoord
-
feurig bijvoeglijk naamwoord
-
agitiert bijvoeglijk naamwoord
-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebracht bijvoeglijk naamwoord
-
quick bijvoeglijk naamwoord
-
-
animado (enérgico)
lebhaft; lebendig; kräftig; aufgeweckt; munter; schlagfertig; forsch; energisch; kraftvoll-
lebhaft bijvoeglijk naamwoord
-
lebendig bijvoeglijk naamwoord
-
kräftig bijvoeglijk naamwoord
-
aufgeweckt bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
schlagfertig bijvoeglijk naamwoord
-
forsch bijvoeglijk naamwoord
-
energisch bijvoeglijk naamwoord
-
kraftvoll bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor animado:
Verwante woorden van "animado":
Synoniemen voor "animado":
Wiktionary: animado
animar:
-
animar (inspirar; entusiasmar)
-
animar (estimular; incentivar; excitar; incitar; avivar; motivar; instigar; espolear)
-
animar (incitar; agobiar; apurar)
aufstacheln; aufhetzen; anspitzen-
aufstacheln werkwoord (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
-
animar (remendar; reforzar; apañar; mejorar; apuntalar; aviar)
verbessern; aufmotzen; aufpolieren; ausbessern-
aufpolieren werkwoord (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
-
ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
-
animar (incitar a; estimular; soportar; provocar; incentivar; suscitar; motivar; apoyar; impulsar a; sostener; empujar; sujetar; promocionar; calzar; incitar; apresurar; engendrar; pegarse; avivar; hurgar; instigar; aguijonear; hacer subir)
-
animar (motivar; encender; incitar; apoyar; estimular; entornar; incentivar; engendrar)
motivieren; anfeuern; ermutigen; stimulieren; ermuntern; anspornen; animieren; jemand motivieren-
jemand motivieren werkwoord
-
animar (alentar; envalentonar)
aufmuntern; trösten; ermutigen; aufrichten; aufheitern-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
aufrichten werkwoord (richte auf, richtest auf, richtet auf, richtete auf, richtetet auf, aufgerichtet)
-
aufheitern werkwoord (heitere auf, heiterst auf, heitert auf, heiterte auf, heitertet auf, aufgeheitert)
-
-
animar (provocar; picar; desafiar; incitar; estimular; jorobar; suscitar; afrontar; pinchar; instigar; chancear; causar; atormentar; importunar; hostigar; encrespar; soliviantar; escarabajear; dar motivo para)
herausfordern; herauslocken; aufregen; anreizen; provozieren; stimulieren; veranlassen; aufhetzen; anregen; ermuntern; reizen; hervorrufen; verursachen; erwecken; aufmuntern; aufwecken; aufstacheln; aufreizen; aufputschen-
herausfordern werkwoord (fordre heraus, forderst heraus, fordert heraus, forderte heraus, fordertet heraus, herausgefordert)
-
herauslocken werkwoord (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
-
hervorrufen werkwoord (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
aufstacheln werkwoord (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
-
animar (envalentonar; estimular; alentar; entusiasmar; avivar)
-
animar (alegrar)
ermuntern; aufmuntern-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
animar (alegrar)
aufmuntern; aufheitern-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
aufheitern werkwoord (heitere auf, heiterst auf, heitert auf, heiterte auf, heitertet auf, aufgeheitert)
-
-
animar (dar viveza a; avivar; entusiasmar; provocar; excitar)
wecken; aktivieren; anregen; beleben; hervorrufen; neubeleben-
hervorrufen werkwoord (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
-
neubeleben werkwoord
-
animar (excitar; inspirar; dar viveza a; entusiasmar)
-
animar (incentivar; arrancar; estimular; impulsar; incitar; motivar; alentar; apuntalar)
stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln-
aufpolieren werkwoord (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
animar (instigar; excitar; estimular; provocar; incitar; engendrar; motivar; encender; desafiar; incentivar; suscitar; resucitar; avivar; espolear; caldear; incitar a)
provuzieren; jemanden zu etwas ermuntern-
provuzieren werkwoord
-
jemanden zu etwas ermuntern werkwoord
-
-
animar (atizar; encandilar)
-
animar (distraer; refrescar; añadirse)
ermuntern; auffrischen; aufmuntern; erfrischen; aufkratzen; erquicken; erblühen-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
animar (motivar; alentar; levantar; apoyar; encender; provocar; afilar; avivar; sostener; engordar; empujar; sujetar; vaciar; promocionar; calzar; incentivar; suscitar; incitar; apresurar; engendrar; resucitar; estimular; acentuar; hurgar; secundar; arreciar; entornar; apuntalar; poner en marcha; instigar; escarbar; atosigar; espolear; impulsar a; incitar a; aguijonear)
motivieren; unterstützen; ermutigen; anfeuern; aufmuntern; antreiben; ermuntern; anspornen-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
animar (incitar; encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; apresurar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia)
aufpeitschen; aufhetzen; aufstacheln; aufputschen; aufwiegeln-
aufpeitschen werkwoord (peitsche auf, peitschst auf, peitscht auf, peitschte auf, peitschtet auf, aufgepeitscht)
-
aufstacheln werkwoord (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
aufwiegeln werkwoord (wiegele auf, wiegelst auf, wiegelt auf, wiegelte auf, wiegeltet auf, aufgewiegelt)
-
-
animar (estimular; envalentonar; provocar; alentar; incitar; aclamar; aplaudir; instigar)
ermutigen; komplimentieren; bejauchzen; feiern; schüren; jubeln; ermuntern; zusprechen; anfachen; aufmuntern; zujubeln; anblasen; anschüren; zujauchzen-
komplimentieren werkwoord (komplimentiere, komplimentierst, komplimentiert, komplimentierte, komplimentiertet, komplimentiert)
-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
zujauchzen werkwoord
-
animar
Conjugations for animar:
presente
- animo
- animas
- anima
- animamos
- animáis
- animan
imperfecto
- animaba
- animabas
- animaba
- animábamos
- animabais
- animaban
indefinido
- animé
- animaste
- animó
- animamos
- animasteis
- animaron
fut. de ind.
- animaré
- animarás
- animará
- animaremos
- animaréis
- animarán
condic.
- animaría
- animarías
- animaría
- animaríamos
- animaríais
- animarían
pres. de subj.
- que anime
- que animes
- que anime
- que animemos
- que animéis
- que animen
imp. de subj.
- que animara
- que animaras
- que animara
- que animáramos
- que animarais
- que animaran
miscelánea
- ¡anima!
- ¡animad!
- ¡no animes!
- ¡no animéis!
- animado
- animando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
la animar (estimular)
Vertaal Matrix voor animar:
Synoniemen voor "animar":
Wiktionary: animar
animar
Cross Translation:
verb
-
jemanden dazu bringen, sich aus eigenem Antrieb um etwas zu kümmern
-
jemandem zureden, etwas zu tun
-
jemanden (zu) etwas ermuntern: jemandem vorschlagen, etwas Neues zu probieren
-
jemanden ermuntern: jemandem Mut zusprechen, etwas weitermachen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• animar | → beleben; animieren | ↔ animate — to impart motion or its appearance |
• animar | → aufmuntern; ermutigen; erheitern | ↔ cheer up — to make someone happy |
• animar | → ermutigen | ↔ encourage — mentally support or motivate |
• animar | → anspornen | ↔ spur — to urge or encourage to action, or to a more vigorous pursuit of an object; to incite; to stimulate; to instigate; to impel; to drive |
• animar | → bestärken; stärken | ↔ strengthen — to animate |
• animar | → stimulieren | ↔ stimuleren — maatregelen nemen om iets te bevorderen |
• animar | → ermuntern; ermutigen | ↔ opwekken — opmonteren, animeren |
• animar | → aufmuntern | ↔ opvrolijken — opmonteren, animeren |
• animar | → aufmuntern | ↔ opmonteren — opvrolijken, animeren |
• animar | → ermutigen | ↔ bemoedigen — iemand een positievere kijk op de kansen geven |
• animar | → animieren | ↔ animeren — opmonteren, opvrolijken |
• animar | → anregen; anspornen | ↔ aansporen — opwekken |
• animar | → ermuntern; ermutigen | ↔ aanmoedigen — moed inspreken |
• animar | → beseelen; Seele einhauchen; beleben | ↔ animer — douer de vie un corps organiser. |
• animar | → ermuntern; ermutigen | ↔ encourager — inciter à avoir du courage. |
• animar | → ermannen; ermutigen | ↔ réconforter — relever les forces, ranimer, remonter, tant au sens physique ou médical, qu'au sens moral. |
Computer vertaling door derden: