Overzicht
Spaans naar Duits: Meer gegevens...
-
ir vendiendo de casa en casa:
-
Wiktionary:
ir vendiendo de casa en casa → hausieren
-
Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor ir vendiendo de casa en casa (Spaans) in het Duits
ir vendiendo de casa en casa: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- ir: gehen; sich aufmachen; laufen; wandern; spazieren; bummeln; schreiten; spazierengehen; im Schritt gehen; sich fortbewegen; passen zu
- vender: vertreiben; handeln; verhandeln; veräußern; feilbieten; auktionieren; Verkäufe; verkaufen; etwas verkaufen; verschleißen
- dar: reichen; hinhalten; darreichen; herüberreichen; hinüberreichen; bieten; anbieten; präsentieren; darbieten; zustellen; senden; austragen; hergeben; herreichen; ins Haus liefern; bevorzugen; spenden; erweisen; einreichen; begünstigen; verehren; einschenken; bevorrechten; geben; schenken; gießen; verschenken; stiften; donieren; weggeben; zur Verfügung stellen; jemandem etwas verabreichen; schaffen; vermitteln; holen; liefern; gewähren; ausstellen; verteilen; bereitstellen; ausgeben; besorgen; verschaffen; einbringen; überreichen; verabreichen; ausschütten; aushändigen; austeilen; herbeischaffen; herbeibringen; distribuieren; wenden; kehren; schwenken; umdrehen; mitschicken; umkehren; mitsenden; herumdrehen; sich drehen; zufügen; zubringen; erlauben; genehmigen; gönnen; befragen; zuteilen; zuweisen; bewilligen; abhören; zugestehen; verhören; zuerkennen; ausfragen; gutheißen; ausforschen; vergönnen
- darse: spielen; auftreten; geben; bevorzugen; ausstellen; spenden; schenken; erweisen; einreichen; gießen; verschenken; stiften; begünstigen; verehren; austeilen; einschenken; bevorrechten; erlauben; gewähren; genehmigen; gönnen; bewilligen; zuerkennen; gutheißen; vergönnen
- dársela: betrügen; prellen; verladen; ausnehmen; bemogeln; bescheißen; hintergehen; beschwindeln; übervorteilen; beschummeln; begaunern
- casa: Sitz; Wohnung; Heim; Wohnort; Zuhause; Wohnsitz; Einsatz; Haus; Teil; Los; Fläche; Bau; Aufbau; Gebäude; Gebiet; Pfand; Häuser; Grundstück; Baustelle; Einsätze; Struktur; Partie; Posten; Errichtung; Konstruktion; Schoß; Gebilde; Parzelle; Erbauung; Bauland; Baugelände; Unterpfand; Gesellschaft; Unternehmen; Konzern; Stammhaus; Handelsgesellschaft; Handelsunternehmen; Komplex; Familie; Dynastie
- casar: heiraten; sich verheiraten; sich vermählen; in den Ehestand treten; verbinden; sich verbinden
- casarse: heiraten; sich verheiraten; sich vermählen; in den Ehestand treten; verbinden; vermählen; sich verbinden; verheiraten mit
- en: in; inerhalb; dazu; nächst; via; zu; zum; an; am; zur; bei; beim; an der; bei der
Wiktionary: ir vendiendo de casa en casa
ir vendiendo de casa en casa
verb
-
von Haus zu Haus gehen und Waren verkaufen