Overzicht
Spaans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. pasaporte:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor pasaporte (Spaans) in het Duits

pasaporte:

pasaporte [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pasaporte
    der Ausweis; der Paß; der Reisepaß; die Ausweiskarte
  2. el pasaporte
    Reisedokument; der Paß
  3. el pasaporte
    der Reisepaß
  4. el pasaporte

Vertaal Matrix voor pasaporte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ausweis pasaporte billete; billete de entrada; carnet; carnet de identidad; cartulina; documentación; documento de identidad; legitimación; pasaje; pase; paso; tarjeta; tarjeta de identidad; ticket
Ausweiskarte pasaporte carnet de identidad; documento de identidad; legitimación; tarjeta de identidad
Paß pasaporte billete; billete de entrada; carnet; carnet de identidad; cartulina; documentación; documento de identidad; legitimación; pasaje; pasaje de montaña; pase; paso; puerto de montaña; tarjeta; tarjeta de banco; tarjeta de garantía; tarjeta de identidad; ticket
Reisedokument pasaporte
Reisepaß pasaporte
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Reisepass pasaporte

Verwante woorden van "pasaporte":

  • pasaportes, pasaporta, pasaportas

Synoniemen voor "pasaporte":


Wiktionary: pasaporte

pasaporte
noun
  1. ein Ausweisdokument, das das Ein- und Ausreisen in bestimmte Staaten erlaubt oder erst ermöglicht
  2. Dokument, das für AuslandsReise erforderlich ist, falls es zwischen dem Heimatland und dem Zielland keine Sondervereinbarungen gibt, Reisepass

Cross Translation:
FromToVia
pasaporte Reisepass paspoortofficieel document dat de houder identificeren als burger van een bepaald land, en vraagt toestemming in de naam van de regering van het uitgevende land om de houder in het land toelaten
pasaporte Reisepass; Pass passport — official document
pasaporte Ausweis carte d’identité — administration|fr pièce d’identité, qui en France est aussi un certificat de nationalité.
pasaporte Paß; Reisepaß passeport — administration|fr pièce d’identité délivrer par l’État, permettre aux nationaux d’un pays soit de circuler librement à l'intérieur, soit de voyager dans un autre pays.