Home ->Woordenboeken ->Spaans/Duits ->Vertaal factura

Vertaal factura van Spaans naar Duits

Overzicht

Spaans naar Duits: Meer gegevens...

factura:
- Rechnung; Faktur
facturar:
- fakturieren; anrechnen
Wiktionary:
- factura → Rechnung
- factura → Rechnung, Faktura, Warenrechnung

Spaans

Uitgebreide vertaling voor factura (Spaans) in het Duits

factura:

factura [la ~] zelfstandig naamwoord

la factura (cuenta; nota)
die Rechnung; die Faktur
- Rechnung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Faktur [die ~] zelfstandig naamwoord
la factura
die Rechnung
- Rechnung [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor factura:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Faktur	cuenta; factura; nota
Rechnung	cuenta; factura; nota	anuncio; aviso; cuenta; justificación; memorándum
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Rechnung		Administrador de facturación; Facturación

Synoniemen voor "factura":

bizcocho
bollo
cargo; cuenta; extracto; nota; recibo; relación
confección; disposición; ejecución; elaboración; estructura; realización; preparación
hechura
suma

Wiktionary: factura

factura

noun

Handel: schriftliche Kostenforderung für erhaltene Waren oder Dienstleistungen
- Rechnung → factura

Cross Translation:

From	To	Via
• factura	→ Rechnung	↔ bill — invoice
• factura	→ Rechnung	↔ factuur — een document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft
• factura	→ Faktura; Rechnung; Warenrechnung	↔ facture — Pièce comptable

factura vorm van facturar:

facturar werkwoord

facturar (cobrar; cargar)
fakturieren; anrechnen
- fakturieren werkwoord (fakturiere, fakturierst, fakturiert, fakturierte, fakturiertet, fakturiert)
- anrechnen werkwoord (rechne an, rechnest an, rechnet an, rechnetet an, angerechnet)

Conjugations for facturar:

presente

facturo
facturas
factura
facturamos
facturáis
facturan

imperfecto

facturaba
facturabas
facturaba
facturábamos
facturabais
facturaban

indefinido

facturé
facturaste
facturó
facturamos
facturasteis
facturaron

fut. de ind.

facturaré
facturarás
facturará
facturaremos
facturaréis
facturarán

condic.

facturaría
facturarías
facturaría
facturaríamos
facturaríais
facturarían

pres. de subj.

que facture
que factures
que facture
que facturemos
que facturéis
que facturen

imp. de subj.

que facturara
que facturaras
que facturara
que facturáramos
que facturarais
que facturaran

miscelánea

¡factura!
¡facturad!
¡no factures!
¡no facturéis!
facturado
facturando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor facturar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anrechnen		cargar en cuenta
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anrechnen	cargar; cobrar; facturar	achacar; atribuir; echar la culpa
fakturieren	cargar; cobrar; facturar

Verwante vertalingen van factura