Spaans

Uitgebreide synoniemen voor afluencia in het Spaans

afluencia:

afluencia [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la afluencia
    el ruido; el tumulto; el barullo; el estruendo; la aglomeración; la afluencia; la agitación
  2. la afluencia
    la prosperidad; el éxito; el bienestar; la bonanza; la afluencia; el provecho; el salud
  3. la afluencia
    la afluencia; la corriente; la catarata; la oleada; el fluido; el torrente; la riada; el aluvión
    • afluencia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • corriente [la ~] zelfstandig naamwoord
    • catarata [la ~] zelfstandig naamwoord
    • oleada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fluido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • torrente [el ~] zelfstandig naamwoord
    • riada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • aluvión [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. la afluencia
    el fluido; la catarata; el torrente; la afluencia; la riada; el aluvión
    • fluido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • catarata [la ~] zelfstandig naamwoord
    • torrente [el ~] zelfstandig naamwoord
    • afluencia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • riada [la ~] zelfstandig naamwoord
    • aluvión [el ~] zelfstandig naamwoord
  5. la afluencia
    la multitud; la masa; el montón; la afluencia; el enjambre; el montones
    • multitud [la ~] zelfstandig naamwoord
    • masa [la ~] zelfstandig naamwoord
    • montón [el ~] zelfstandig naamwoord
    • afluencia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • enjambre [el ~] zelfstandig naamwoord
    • montones [el ~] zelfstandig naamwoord
  6. la afluencia
    el montón; la masa; la afluencia; el montones; el agolpamiento; el gran cantidad; la gran demanda; el ataque masivo

Alternatieve synoniemen voor "afluencia":