Spaanse synoniemen van chico, ander woord voor chico

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

chico:
- chico; golfillo; caballero; señor; hombre; compañero; macho; tío; chaval; amo; joven; hombrecillo; tipo; hombrecito; fulano; niño; chica; pequeñita; niño pequeño; chiquilla; pequeñito; niña; bebé; chiquillo; mocito; gusano; nena; muchachito; muchachuelo; cría; niñita; chiquilín; niñito; nene; crío; mocoso; criatura; chavalillo; chiquitín; animal macho; soberano; botija; hijo; pequeñuelo; párvulo; pequeñuela; párvula; muchacho; rapaz
- bajo; bajito; chico

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor chico in het Spaans

chico:

chico [el ~] zelfstandig naamwoord

el chico
el chico; el golfillo
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- golfillo [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el caballero; el señor; el hombre; el chico; el compañero; el macho; el tío; el chaval; el amo; el joven; el hombrecillo; el tipo; el hombrecito; el fulano
- caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
- señor [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- macho [el ~] zelfstandig naamwoord
- tío [el ~] zelfstandig naamwoord
- chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
- amo [el ~] zelfstandig naamwoord
- joven [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
- fulano [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el niño; la chica; la pequeñita; el niño pequeño; la chiquilla; el pequeñito; la niña; el bebé; el chiquillo; el chico
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- chica [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñita [la ~] zelfstandig naamwoord
- niño pequeño [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- niña [la ~] zelfstandig naamwoord
- bebé [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
la pequeñita; el mocito; el chico; el gusano; la chiquilla; la chica; el niño; la nena; el muchachito; la niña; el muchachuelo; la cría; la niñita; el chiquilín; el niñito; el bebé; el nene; el crío; el chiquillo; el mocoso; la criatura; el pequeñito; el chavalillo
- pequeñita [la ~] zelfstandig naamwoord
- mocito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- gusano [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- chica [la ~] zelfstandig naamwoord
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- nena [la ~] zelfstandig naamwoord
- muchachito [el ~] zelfstandig naamwoord
- niña [la ~] zelfstandig naamwoord
- muchachuelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- cría [la ~] zelfstandig naamwoord
- niñita [la ~] zelfstandig naamwoord
- chiquilín [el ~] zelfstandig naamwoord
- niñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- bebé [el ~] zelfstandig naamwoord
- nene [el ~] zelfstandig naamwoord
- crío [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- mocoso [el ~] zelfstandig naamwoord
- criatura [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chavalillo [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el niño; el muchachito; el chico; el crío; el mocito; el chiquitín; el chiquillo; el hombrecillo; el chaval; el hombrecito; el chavalillo
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- muchachito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- crío [el ~] zelfstandig naamwoord
- mocito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquitín [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chavalillo [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el hombrecito; el animal macho; el chico
- hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
- animal macho [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el caballero; el señor; el chico; el hombre; el soberano
- caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
- señor [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
- soberano [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el niño; el chiquillo; el botija; el nene; el chiquilín; el hijo; el chico; el crío; el mocoso; el muchachito; el pequeñito; el niñito; el chavalillo; el pequeñuelo; el muchachuelo; el niño pequeño
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- botija [el ~] zelfstandig naamwoord
- nene [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquilín [el ~] zelfstandig naamwoord
- hijo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- crío [el ~] zelfstandig naamwoord
- mocoso [el ~] zelfstandig naamwoord
- muchachito [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- niñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- chavalillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñuelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- muchachuelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- niño pequeño [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el chiquillo; el párvulo; la pequeñuela; la chica; el pequeñito; la pequeñita; la niñita; la párvula; el chico; el niño; la niña; la chiquilla; el niñito; el pequeñuelo; el niño pequeño
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- párvulo [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñuela [la ~] zelfstandig naamwoord
- chica [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñita [la ~] zelfstandig naamwoord
- niñita [la ~] zelfstandig naamwoord
- párvula [la ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- niña [la ~] zelfstandig naamwoord
- chiquilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- niñito [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeñuelo [el ~] zelfstandig naamwoord
- niño pequeño [el ~] zelfstandig naamwoord
el chico
el mocito; el niño; el muchacho; el chiquitín; el chiquillo; el chico; el rapaz; el muchachito; el hombrecillo; el hombrecito
- mocito [el ~] zelfstandig naamwoord
- niño [el ~] zelfstandig naamwoord
- muchacho [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquitín [el ~] zelfstandig naamwoord
- chiquillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- rapaz [el ~] zelfstandig naamwoord
- muchachito [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord

chico bijvoeglijk naamwoord

chico
bajo; bajito; chico
- bajo bijvoeglijk naamwoord
- bajito bijvoeglijk naamwoord
- chico bijvoeglijk naamwoord

Synoniemen voor "chico" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor chico in het Spaans

chico:

chico [el ~] zelfstandig naamwoord

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

el chico

chico bijvoeglijk naamwoord

chico

Verwante woorden van "chico":

Alternatieve synoniemen voor "chico":

Verwante synoniemen voor chico