Spaanse synoniemen van compañero, ander woord voor compañero

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

compañero:
- compañero; amigo; compadre; camarada; amiguito; compañera; socio; amiga; querido; compinche; amor; novio; amante; colega; amado; caballero; señor; hombre; chico; macho; tío; chaval; amo; joven; hombrecillo; tipo; hombrecito; fulano; homólogo; acompañante; aliado; compañera de viaje; compañero de partido; asociado; partícipe; conviviente; compañero de viaje; compañero en la vida; compañera en la vida; esposa; esposo; marido; consorte; consocio; arenque joven salado

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor compañero in het Spaans

compañero:

compañero [el ~] zelfstandig naamwoord

el compañero
el compañero; el amigo
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el amigo; el compadre; el compañero; el camarada; el amiguito; la compañera; el socio; la amiga
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- compadre [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiga [la ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el compañero
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el amigo; el querido; el compañero; el amiguito; el compinche; el amor; el camarada; el novio; el amante; el colega; el amado
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- querido [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- compinche [el ~] zelfstandig naamwoord
- amor [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
- novio [el ~] zelfstandig naamwoord
- amante [el ~] zelfstandig naamwoord
- colega [el ~] zelfstandig naamwoord
- amado [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el caballero; el señor; el hombre; el chico; el compañero; el macho; el tío; el chaval; el amo; el joven; el hombrecillo; el tipo; el hombrecito; el fulano
- caballero [el ~] zelfstandig naamwoord
- señor [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombre [el ~] zelfstandig naamwoord
- chico [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- macho [el ~] zelfstandig naamwoord
- tío [el ~] zelfstandig naamwoord
- chaval [el ~] zelfstandig naamwoord
- amo [el ~] zelfstandig naamwoord
- joven [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- tipo [el ~] zelfstandig naamwoord
- hombrecito [el ~] zelfstandig naamwoord
- fulano [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el compañero; el colega; el homólogo
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- colega [el ~] zelfstandig naamwoord
- homólogo [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el compañero; el acompañante
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- acompañante [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el amiguito; el compañero; el amigo
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el compañero; el amigo; el acompañante; el compadre; el aliado; la compañera de viaje; el compañero de partido; el socio; el colega; la compañera; el asociado; el camarada; el partícipe; la conviviente; el compinche; el compañero de viaje
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- acompañante [el ~] zelfstandig naamwoord
- compadre [el ~] zelfstandig naamwoord
- aliado [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera de viaje [la ~] zelfstandig naamwoord
- compañero de partido [el ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- colega [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- asociado [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
- partícipe [el ~] zelfstandig naamwoord
- conviviente [la ~] zelfstandig naamwoord
- compinche [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero de viaje [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el compañero en la vida; la compañera en la vida; el compañero; la esposa; el esposo; la compañera; el marido; el consorte; la conviviente
- compañero en la vida [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera en la vida [la ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- esposa [la ~] zelfstandig naamwoord
- esposo [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- marido [el ~] zelfstandig naamwoord
- consorte [el ~] zelfstandig naamwoord
- conviviente [la ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
la compañera; el amante; el compadre; el amigo; el compañero; la amiga; el amiguito; el colega; el camarada
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- amante [el ~] zelfstandig naamwoord
- compadre [el ~] zelfstandig naamwoord
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiga [la ~] zelfstandig naamwoord
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- colega [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el socio; el asociado; el consocio; el partícipe; el conviviente; el compañero
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- asociado [el ~] zelfstandig naamwoord
- consocio [el ~] zelfstandig naamwoord
- partícipe [el ~] zelfstandig naamwoord
- conviviente [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
el compañero
el arenque joven salado; el amiguito; el compañero
- arenque joven salado [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord

Synoniemen voor "compañero" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor compañero in het Spaans

compañero:

compañero [el ~] zelfstandig naamwoord

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

el compañero

Verwante woorden van "compañero":

Alternatieve synoniemen voor "compañero":

Verwante synoniemen voor compañero