Spaanse synoniemen van cosecha, ander woord voor cosecha

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

cosecha:
- cosecha; barandilla; valla; tabique; raya; reja; alambrada; pared divisoria; mampara; empalizada; disparo; chute; enmaderamiento; pared medianera; pequeño tabique; vendimia; recolección; segazón; siega; esquilmo; recogida; beneficio; rendimiento; cosecha de uvas; pared; separación; cara; revestimiento de madera; tiro; división; divorcio; tapia; germinación
cosechar:
- cosechar; recolectar; coger; recoger

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor cosecha in het Spaans

cosecha:

cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord

la cosecha
la cosecha; la barandilla; la valla; el tabique; la raya; la reja; la alambrada; la pared divisoria; la mampara; la empalizada; el disparo; el chute; el enmaderamiento; la pared medianera; el pequeño tabique
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- barandilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- valla [la ~] zelfstandig naamwoord
- tabique [el ~] zelfstandig naamwoord
- raya [la ~] zelfstandig naamwoord
- reja [la ~] zelfstandig naamwoord
- alambrada [la ~] zelfstandig naamwoord
- pared divisoria [la ~] zelfstandig naamwoord
- mampara [la ~] zelfstandig naamwoord
- empalizada [la ~] zelfstandig naamwoord
- disparo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chute [el ~] zelfstandig naamwoord
- enmaderamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- pared medianera [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeño tabique [el ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la vendimia; la cosecha; la recolección
- vendimia [la ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- recolección [la ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la cosecha; la segazón; la siega; el esquilmo
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- segazón [la ~] zelfstandig naamwoord
- siega [la ~] zelfstandig naamwoord
- esquilmo [el ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la cosecha; la recolección; la recogida
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- recolección [la ~] zelfstandig naamwoord
- recogida [la ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
el beneficio; el rendimiento; la cosecha
- beneficio [el ~] zelfstandig naamwoord
- rendimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la vendimia; la cosecha; la recolección; la cosecha de uvas
- vendimia [la ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- recolección [la ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha de uvas [la ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la cosecha; la siega; la segazón
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- siega [la ~] zelfstandig naamwoord
- segazón [la ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la pared; la raya; la cosecha; el disparo; la separación; el chute; el enmaderamiento; la cara; el revestimiento de madera; el pequeño tabique
- pared [la ~] zelfstandig naamwoord
- raya [la ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- disparo [el ~] zelfstandig naamwoord
- separación [la ~] zelfstandig naamwoord
- chute [el ~] zelfstandig naamwoord
- enmaderamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- cara [la ~] zelfstandig naamwoord
- revestimiento de madera [el ~] zelfstandig naamwoord
- pequeño tabique [el ~] zelfstandig naamwoord
la cosecha
la pared divisoria; la pared; la raya; la cosecha; el tiro; el disparo; la división; el divorcio; la separación; el tabique; la mampara; la tapia; el chute; la germinación; el enmaderamiento; la pared medianera; el revestimiento de madera
- pared divisoria [la ~] zelfstandig naamwoord
- pared [la ~] zelfstandig naamwoord
- raya [la ~] zelfstandig naamwoord
- cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord
- tiro [el ~] zelfstandig naamwoord
- disparo [el ~] zelfstandig naamwoord
- división [la ~] zelfstandig naamwoord
- divorcio [el ~] zelfstandig naamwoord
- separación [la ~] zelfstandig naamwoord
- tabique [el ~] zelfstandig naamwoord
- mampara [la ~] zelfstandig naamwoord
- tapia [la ~] zelfstandig naamwoord
- chute [el ~] zelfstandig naamwoord
- germinación [la ~] zelfstandig naamwoord
- enmaderamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- pared medianera [la ~] zelfstandig naamwoord
- revestimiento de madera [el ~] zelfstandig naamwoord

Alternatieve synoniemen voor "cosecha":

recolección; convento; monasterio; casa recoleta
zafra

cosechar:

cosechar werkwoord

cosechar
cosechar; recolectar; coger; recoger
- cosechar werkwoord
- recolectar werkwoord
- coger werkwoord
- recoger werkwoord

Conjugations for cosechar:

presente

cosecho
cosechas
cosecha
cosechamos
cosecháis
cosechan

imperfecto

cosechaba
cosechabas
cosechaba
cosechábamos
cosechabais
cosechaban

indefinido

coseché
cosechaste
cosechó
cosechamos
cosechasteis
cosecharon

fut. de ind.

cosecharé
cosecharás
cosechará
cosecharemos
cosecharéis
cosecharán

condic.

cosecharía
cosecharías
cosecharía
cosecharíamos
cosecharíais
cosecharían

pres. de subj.

que coseche
que coseches
que coseche
que cosechemos
que cosechéis
que cosechen

imp. de subj.

que cosechara
que cosecharas
que cosechara
que cosecháramos
que cosecharais
que cosecharan

miscelánea

¡cosecha!
¡cosechad!
¡no coseches!
¡no cosechéis!
cosechado
cosechando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "cosechar":

recoger; recolectar; coger; guardar; poner en cobro; juntar; reunir; congregar; acopiar; acoger; dar asilo; retirarse; encerrarse; refugiarse; acogerse; abstraerse; ensimismarse; reconcentrarse

Verwante synoniemen voor cosecha

Remove Ads

Synoniemen voor "cosecha" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor cosecha in het Spaans

cosecha:

cosecha [la ~] zelfstandig naamwoord

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

la cosecha

Alternatieve synoniemen voor "cosecha":

cosechar:

cosechar werkwoord

cosechar

Conjugations for cosechar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Alternatieve synoniemen voor "cosechar":

Verwante synoniemen voor cosecha