Spaanse synoniemen van fallo, ander woord voor fallo

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

fallo:
- falta; equivocación; error; fallo; patinazo; metedura de pata; pifia; fracaso; derrota; fiasco; pérdida; descalabro; chasco; malogro; desacierto; debacle; defecto; ausencia; carencia; deficiencia; imperfección; desperfecto; sentencia; veredicto; condenación; condena; auto; chivo; pronunciación; declaración; mención; certificado; articulación; expresión; anuncio; informe; juicio; noticia; frase; referencia; exposición; información; observación; opinión; comunicación; explicación; testimonio; manifestación; certificación; afirmación; aseveración; laudo; declaración de testigo; criterio; disparate; barbaridad; caballete; equivocaciones; enormidad; tiro errado; tiro fallido; falta de peso; desaprobación
fallar:
- caer; fallar; dar con los huesos en el suelo; caerse de hocico; volcar; voltear; fracasar; resbalarse; salir fallido; frustrarse; salir mal; malograrse; irse al traste; faltar; engañarse; equivocarse; encallar; estar en un error; perderse; embarrancar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; errar; meter la pata; errarse; cometer un error; decepcionar; rebotar; confundirse; incurrir en un error

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor fallo in het Spaans

fallo:

fallo [el ~] zelfstandig naamwoord

el fallo
la falta; la equivocación; el error; el fallo; el patinazo; la metedura de pata; la pifia
- falta [la ~] zelfstandig naamwoord
- equivocación [la ~] zelfstandig naamwoord
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- patinazo [el ~] zelfstandig naamwoord
- metedura de pata [la ~] zelfstandig naamwoord
- pifia [la ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
el fracaso; la derrota; el fallo; el fiasco; la pérdida; el descalabro; el chasco; el malogro; el desacierto; el debacle
- fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
- derrota [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- fiasco [el ~] zelfstandig naamwoord
- pérdida [la ~] zelfstandig naamwoord
- descalabro [el ~] zelfstandig naamwoord
- chasco [el ~] zelfstandig naamwoord
- malogro [el ~] zelfstandig naamwoord
- desacierto [el ~] zelfstandig naamwoord
- debacle [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la falta; el defecto; la ausencia; el fallo; la carencia; la deficiencia; el error; la imperfección; el desperfecto
- falta [la ~] zelfstandig naamwoord
- defecto [el ~] zelfstandig naamwoord
- ausencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- carencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- deficiencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- imperfección [la ~] zelfstandig naamwoord
- desperfecto [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la sentencia; el fallo; el veredicto; la condenación; la condena; el auto
- sentencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- veredicto [el ~] zelfstandig naamwoord
- condenación [la ~] zelfstandig naamwoord
- condena [la ~] zelfstandig naamwoord
- auto [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la falta; la equivocación; el error; el desacierto; el fallo; el chivo; el defecto; el fracaso
- falta [la ~] zelfstandig naamwoord
- equivocación [la ~] zelfstandig naamwoord
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- desacierto [el ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- chivo [el ~] zelfstandig naamwoord
- defecto [el ~] zelfstandig naamwoord
- fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la pronunciación; la declaración; la mención; el certificado; la sentencia; la articulación; el fallo; la expresión; el anuncio; el informe; el juicio; la noticia; la frase; la referencia; la exposición; la información; la observación; la opinión; la comunicación; la explicación; el testimonio; la manifestación; la certificación; la afirmación; el veredicto; la aseveración; el laudo; la declaración de testigo
- pronunciación [la ~] zelfstandig naamwoord
- declaración [la ~] zelfstandig naamwoord
- mención [la ~] zelfstandig naamwoord
- certificado [el ~] zelfstandig naamwoord
- sentencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- articulación [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- expresión [la ~] zelfstandig naamwoord
- anuncio [el ~] zelfstandig naamwoord
- informe [el ~] zelfstandig naamwoord
- juicio [el ~] zelfstandig naamwoord
- noticia [la ~] zelfstandig naamwoord
- frase [la ~] zelfstandig naamwoord
- referencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- exposición [la ~] zelfstandig naamwoord
- información [la ~] zelfstandig naamwoord
- observación [la ~] zelfstandig naamwoord
- opinión [la ~] zelfstandig naamwoord
- comunicación [la ~] zelfstandig naamwoord
- explicación [la ~] zelfstandig naamwoord
- testimonio [el ~] zelfstandig naamwoord
- manifestación [la ~] zelfstandig naamwoord
- certificación [la ~] zelfstandig naamwoord
- afirmación [la ~] zelfstandig naamwoord
- veredicto [el ~] zelfstandig naamwoord
- aseveración [la ~] zelfstandig naamwoord
- laudo [el ~] zelfstandig naamwoord
- declaración de testigo [la ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la deficiencia; la imperfección; el fallo
- deficiencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- imperfección [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la equivocación; el error; el fallo
- equivocación [la ~] zelfstandig naamwoord
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
el juicio; la sentencia; el fallo; la opinión; el criterio
- juicio [el ~] zelfstandig naamwoord
- sentencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- opinión [la ~] zelfstandig naamwoord
- criterio [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
el fracaso; el disparate; la barbaridad; la falta; el fallo; el error; la equivocación; el caballete; la pifia; el patinazo; el fiasco; la equivocaciones; la debacle; la enormidad; el tiro errado; la metedura de pata; el tiro fallido
- fracaso [el ~] zelfstandig naamwoord
- disparate [el ~] zelfstandig naamwoord
- barbaridad [la ~] zelfstandig naamwoord
- falta [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- equivocación [la ~] zelfstandig naamwoord
- caballete [el ~] zelfstandig naamwoord
- pifia [la ~] zelfstandig naamwoord
- patinazo [el ~] zelfstandig naamwoord
- fiasco [el ~] zelfstandig naamwoord
- equivocaciones [la ~] zelfstandig naamwoord
- debacle [la ~] zelfstandig naamwoord
- enormidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- tiro errado [el ~] zelfstandig naamwoord
- metedura de pata [la ~] zelfstandig naamwoord
- tiro fallido [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
la falta; la carencia; el defecto; la falta de peso; la deficiencia; el fallo
- falta [la ~] zelfstandig naamwoord
- carencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- defecto [el ~] zelfstandig naamwoord
- falta de peso [la ~] zelfstandig naamwoord
- deficiencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
el error; el fallo
- error [el ~] zelfstandig naamwoord
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
el fallo
el fallo; la condena; el veredicto; la desaprobación; la condenación
- fallo [el ~] zelfstandig naamwoord
- condena [la ~] zelfstandig naamwoord
- veredicto [el ~] zelfstandig naamwoord
- desaprobación [la ~] zelfstandig naamwoord
- condenación [la ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "fallo":

fallos

Alternatieve synoniemen voor "fallo":

culpa; delito; tropiezo; yerro; error; falta; infracción; desliz; pecado; incumplimiento; omisión
defecto
equivocación; desacierto
veredicto; sentencia; laudo; resolución; decisión; dictamen; decreto; parecer; arbitraje

fallar:

fallar werkwoord

fallar
caer; fallar; dar con los huesos en el suelo; caerse de hocico; volcar; voltear; fracasar; resbalarse; salir fallido; frustrarse; salir mal; malograrse; irse al traste
- caer werkwoord
- fallar werkwoord
- dar con los huesos en el suelo werkwoord
- caerse de hocico werkwoord
- volcar werkwoord
- voltear werkwoord
- fracasar werkwoord
- resbalarse werkwoord
- salir fallido werkwoord
- frustrarse werkwoord
- salir mal werkwoord
- malograrse werkwoord
- irse al traste werkwoord
fallar
faltar; engañarse; fallar; equivocarse; encallar; fracasar; estar en un error; salir mal; perderse; salir fallido; embarrancar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; errar; meter la pata; errarse; cometer un error; irse al traste
- faltar werkwoord
- engañarse werkwoord
- fallar werkwoord
- equivocarse werkwoord
- encallar werkwoord
- fracasar werkwoord
- estar en un error werkwoord
- salir mal werkwoord
- perderse werkwoord
- salir fallido werkwoord
- embarrancar werkwoord
- ir mal werkwoord
- irse al agua werkwoord
- irse al carajo werkwoord
- errar werkwoord
- meter la pata werkwoord
- errarse werkwoord
- cometer un error werkwoord
- irse al traste werkwoord
fallar
fallar; decepcionar
- fallar werkwoord
- decepcionar werkwoord
fallar
fallar; rebotar
- fallar werkwoord
- rebotar werkwoord
fallar
caer; fracasar; fallar
- caer werkwoord
- fracasar werkwoord
- fallar werkwoord
fallar
equivocarse; faltar; fallar; fracasar; errar; confundirse; engañarse; meter la pata; errarse; cometer un error; incurrir en un error
- equivocarse werkwoord
- faltar werkwoord
- fallar werkwoord
- fracasar werkwoord
- errar werkwoord
- confundirse werkwoord
- engañarse werkwoord
- meter la pata werkwoord
- errarse werkwoord
- cometer un error werkwoord
- incurrir en un error werkwoord
fallar
equivocarse; incurrir en un error; estar en un error; fallar; errar; confundirse; meter la pata; cometer un error
- equivocarse werkwoord
- incurrir en un error werkwoord
- estar en un error werkwoord
- fallar werkwoord
- errar werkwoord
- confundirse werkwoord
- meter la pata werkwoord
- cometer un error werkwoord

Conjugations for fallar:

presente

fallo
fallas
falla
fallamos
falláis
fallan

imperfecto

fallaba
fallabas
fallaba
fallábamos
fallabais
fallaban

indefinido

fallé
fallaste
falló
fallamos
fallasteis
fallaron

fut. de ind.

fallaré
fallarás
fallará
fallaremos
fallaréis
fallarán

condic.

fallaría
fallarías
fallaría
fallaríamos
fallaríais
fallarían

pres. de subj.

que falle
que falles
que falle
que fallemos
que falléis
que fallen

imp. de subj.

que fallara
que fallaras
que fallara
que falláramos
que fallarais
que fallaran

miscelánea

¡falla!
¡fallad!
¡no falles!
¡no falléis!
fallado
fallando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "fallar":

aberrar; descarriarse; desviarse; extraviarse; equivocarse; errar
declarar; resolver; determinar; decidir
equivocar; desacertar; confundirse; marrar; patinar; meter la pata
pifiar; fracasar; malograrse; frustrarse; estropearse; abortar
estrellarse
faltar; incumplir; ausentarse; eludir; evitar; no asistir
juzgar; sentenciar; dictaminar; enjuiciar; arbitrar; decretar; establecer
zanjar; arreglar; dirimir

Verwante synoniemen voor fallo

Remove Ads

Synoniemen voor "fallo" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor fallo in het Spaans

fallo:

fallo [el ~] zelfstandig naamwoord

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

el fallo

Verwante woorden van "fallo":

Alternatieve synoniemen voor "fallo":

fallar:

fallar werkwoord

fallar

fallar

fallar

fallar

fallar

fallar

fallar

Conjugations for fallar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Alternatieve synoniemen voor "fallar":

Verwante synoniemen voor fallo