Spaanse synoniemen van socio, ander woord voor socio

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor socio in het Spaans

socio:

socio [el ~] zelfstandig naamwoord

el socio
el amigo; el compadre; el compañero; el camarada; el amiguito; la compañera; el socio; la amiga
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- compadre [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiguito [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- amiga [la ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el gilipollas; la polla; el pene; la picha; el nudillo; la gilipuertas; la articulación; la picadura; el tío; el párrafo; el elemento; la varilla; la falange; el miembro; la biela; el socio; el término; el vástago; el afiliado
- gilipollas [el ~] zelfstandig naamwoord
- polla [la ~] zelfstandig naamwoord
- pene [el ~] zelfstandig naamwoord
- picha [la ~] zelfstandig naamwoord
- nudillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- gilipuertas [la ~] zelfstandig naamwoord
- articulación [la ~] zelfstandig naamwoord
- picadura [la ~] zelfstandig naamwoord
- tío [el ~] zelfstandig naamwoord
- párrafo [el ~] zelfstandig naamwoord
- elemento [el ~] zelfstandig naamwoord
- varilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- falange [la ~] zelfstandig naamwoord
- miembro [el ~] zelfstandig naamwoord
- biela [la ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- término [el ~] zelfstandig naamwoord
- vástago [el ~] zelfstandig naamwoord
- afiliado [el ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el socio
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el socio; el asociado; el consocio; el partícipe; el conviviente; el compañero
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- asociado [el ~] zelfstandig naamwoord
- consocio [el ~] zelfstandig naamwoord
- partícipe [el ~] zelfstandig naamwoord
- conviviente [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el miembro; el miembro de una iglesia protestante; el socio; el afiliado; el nudillo; el término; el elemento; el párrafo; la articulación; la falange
- miembro [el ~] zelfstandig naamwoord
- miembro de una iglesia protestante [el ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- afiliado [el ~] zelfstandig naamwoord
- nudillo [el ~] zelfstandig naamwoord
- término [el ~] zelfstandig naamwoord
- elemento [el ~] zelfstandig naamwoord
- párrafo [el ~] zelfstandig naamwoord
- articulación [la ~] zelfstandig naamwoord
- falange [la ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el socio; el aliado; el confederado
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- aliado [el ~] zelfstandig naamwoord
- confederado [el ~] zelfstandig naamwoord
el socio
el compañero; el amigo; el acompañante; el compadre; el aliado; la compañera de viaje; el compañero de partido; el socio; el colega; la compañera; el asociado; el camarada; el partícipe; la conviviente; el compinche; el compañero de viaje
- compañero [el ~] zelfstandig naamwoord
- amigo [el ~] zelfstandig naamwoord
- acompañante [el ~] zelfstandig naamwoord
- compadre [el ~] zelfstandig naamwoord
- aliado [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera de viaje [la ~] zelfstandig naamwoord
- compañero de partido [el ~] zelfstandig naamwoord
- socio [el ~] zelfstandig naamwoord
- colega [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañera [la ~] zelfstandig naamwoord
- asociado [el ~] zelfstandig naamwoord
- camarada [el ~] zelfstandig naamwoord
- partícipe [el ~] zelfstandig naamwoord
- conviviente [la ~] zelfstandig naamwoord
- compinche [el ~] zelfstandig naamwoord
- compañero de viaje [el ~] zelfstandig naamwoord

Synoniemen voor "socio" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor socio in het Spaans

socio:

socio [el ~] zelfstandig naamwoord

el socio

el socio

el socio

el socio

el socio

el socio

el socio

Verwante woorden van "socio":

Alternatieve synoniemen voor "socio":

Verwante synoniemen voor socio