Spaanse synoniemen van tropiezo, ander woord voor tropiezo

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

tropiezo:
- tropiezo; desliz; pega; dificultad; vacilación; falta de resolución; peso; rollo; lío; carga; molestia; quejas; jaleo; alboroto; discusión; riña; contienda; problemas; enredo; agitación; peleas; estorbo; follón; trajín; conmoción; imputación; dificultades; líos; cargamento; matraca; disturbios; trifulca; tiquismiquis; lamentos; riñas; tumulto; pelotera; complicaciones; disgustos; machaconería; dimes y dirés; dimes y diretes; resbalón
tropezar:
- tropezar

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor tropiezo in het Spaans

tropiezo:

tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord

el tropiezo
el tropiezo; el desliz
- tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord
- desliz [el ~] zelfstandig naamwoord
el tropiezo
la pega; la dificultad; la vacilación; el tropiezo; la falta de resolución
- pega [la ~] zelfstandig naamwoord
- dificultad [la ~] zelfstandig naamwoord
- vacilación [la ~] zelfstandig naamwoord
- tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord
- falta de resolución [la ~] zelfstandig naamwoord
el tropiezo
el peso; el rollo; el lío; la carga; la molestia; la quejas; el jaleo; el alboroto; la dificultad; la discusión; la riña; la contienda; la problemas; el enredo; la agitación; el peleas; el estorbo; el follón; el trajín; la conmoción; la imputación; la dificultades; el líos; el tropiezo; el cargamento; la matraca; el disturbios; la trifulca; el tiquismiquis; el lamentos; la riñas; el tumulto; la pelotera; la complicaciones; el disgustos; la machaconería; el dimes y dirés; el dimes y diretes
- peso [el ~] zelfstandig naamwoord
- rollo [el ~] zelfstandig naamwoord
- lío [el ~] zelfstandig naamwoord
- carga [la ~] zelfstandig naamwoord
- molestia [la ~] zelfstandig naamwoord
- quejas [la ~] zelfstandig naamwoord
- jaleo [el ~] zelfstandig naamwoord
- alboroto [el ~] zelfstandig naamwoord
- dificultad [la ~] zelfstandig naamwoord
- discusión [la ~] zelfstandig naamwoord
- riña [la ~] zelfstandig naamwoord
- contienda [la ~] zelfstandig naamwoord
- problemas [la ~] zelfstandig naamwoord
- enredo [el ~] zelfstandig naamwoord
- agitación [la ~] zelfstandig naamwoord
- peleas [el ~] zelfstandig naamwoord
- estorbo [el ~] zelfstandig naamwoord
- follón [el ~] zelfstandig naamwoord
- trajín [el ~] zelfstandig naamwoord
- conmoción [la ~] zelfstandig naamwoord
- imputación [la ~] zelfstandig naamwoord
- dificultades [la ~] zelfstandig naamwoord
- líos [el ~] zelfstandig naamwoord
- tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord
- cargamento [el ~] zelfstandig naamwoord
- matraca [la ~] zelfstandig naamwoord
- disturbios [el ~] zelfstandig naamwoord
- trifulca [la ~] zelfstandig naamwoord
- tiquismiquis [el ~] zelfstandig naamwoord
- lamentos [el ~] zelfstandig naamwoord
- riñas [la ~] zelfstandig naamwoord
- tumulto [el ~] zelfstandig naamwoord
- pelotera [la ~] zelfstandig naamwoord
- complicaciones [la ~] zelfstandig naamwoord
- disgustos [el ~] zelfstandig naamwoord
- machaconería [la ~] zelfstandig naamwoord
- dimes y dirés [el ~] zelfstandig naamwoord
- dimes y diretes [el ~] zelfstandig naamwoord
el tropiezo
el desliz; el tropiezo; el resbalón
- desliz [el ~] zelfstandig naamwoord
- tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord
- resbalón [el ~] zelfstandig naamwoord

Verwante woorden van "tropiezo":

tropiezos

Alternatieve synoniemen voor "tropiezo":

culpa; delito; yerro; error; falta; fallo; infracción; desliz; pecado; incumplimiento; omisión
fatalidad; adversidad; infortunio; calamidad; desventura; infelicidad; malaventura

tropiezo vorm van tropezar:

tropezar werkwoord

tropezar
tropezar
- tropezar werkwoord

Conjugations for tropezar:

presente

tropiezo
tropiezas
tropieza
tropezamos
tropezáis
tropiezan

imperfecto

tropezaba
tropezabas
tropezaba
tropezábamos
tropezabais
tropezaban

indefinido

tropecé
tropezaste
tropezó
tropezamos
tropezasteis
tropezaron

fut. de ind.

tropezaré
tropezarás
tropezará
tropezaremos
tropezaréis
tropezarán

condic.

tropezaría
tropezarías
tropezaría
tropezaríamos
tropezaríais
tropezarían

pres. de subj.

que tropiece
que tropieces
que tropiece
que tropecemos
que tropecéis
que tropiecen

imp. de subj.

que tropezara
que tropezaras
que tropezara
que tropezáramos
que tropezarais
que tropezaran

miscelánea

¡tropieza!
¡tropezad!
¡no tropieces!
¡no tropecéis!
tropezado
tropezando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Alternatieve synoniemen voor "tropezar":

golpear; chocar; encontrarse; topar; empujar; caer

Remove Ads

Synoniemen voor "tropiezo" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor tropiezo in het Spaans

tropiezo:

tropiezo [el ~] zelfstandig naamwoord

el tropiezo

el tropiezo

el tropiezo

el tropiezo

Verwante woorden van "tropiezo":

Alternatieve synoniemen voor "tropiezo":

tropiezo vorm van tropezar:

tropezar werkwoord

tropezar

Conjugations for tropezar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Alternatieve synoniemen voor "tropezar":