Spaanse synoniemen van ventaja, ander woord voor ventaja

Remove Ads

Overzicht

Spaans Synoniemen: Meer gegevens...

ventaja:
- ventaja; pequeña fortuna; golpe de fortuna; éxito; fortuna; breva; ganga; beneficio; ganancia; provecho; rendimiento; medro; utilidad; sueldo; conveniencia; valía; mérito; feliz coincidencia; golpe de suerte; golpecito de suerte; interés; golpe certero

Spaans

Uitgebreide synoniemen voor ventaja in het Spaans

ventaja:

ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord

la ventaja
la ventaja; la pequeña fortuna; la golpe de fortuna; el éxito; la fortuna
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- pequeña fortuna [la ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de fortuna [la ~] zelfstandig naamwoord
- éxito [el ~] zelfstandig naamwoord
- fortuna [la ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
la ventaja; la breva; la ganga; la golpe de fortuna
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- breva [la ~] zelfstandig naamwoord
- ganga [la ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de fortuna [la ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
el beneficio; la ganancia; el provecho; el rendimiento; la ventaja; el medro; la utilidad; el sueldo; la ganga; la conveniencia; la valía; el mérito
- beneficio [el ~] zelfstandig naamwoord
- ganancia [la ~] zelfstandig naamwoord
- provecho [el ~] zelfstandig naamwoord
- rendimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- medro [el ~] zelfstandig naamwoord
- utilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- sueldo [el ~] zelfstandig naamwoord
- ganga [la ~] zelfstandig naamwoord
- conveniencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- valía [la ~] zelfstandig naamwoord
- mérito [el ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
la ventaja
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
la ventaja; la feliz coincidencia; el golpe de fortuna; el golpe de suerte; el golpecito de suerte
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- feliz coincidencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de fortuna [el ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
- golpecito de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
el interés; la utilidad; la ventaja; el provecho; el rendimiento
- interés [el ~] zelfstandig naamwoord
- utilidad [la ~] zelfstandig naamwoord
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- provecho [el ~] zelfstandig naamwoord
- rendimiento [el ~] zelfstandig naamwoord
la ventaja
la ventaja; la feliz coincidencia; la golpe de fortuna; el golpe de suerte; el golpecito de suerte; el golpe certero
- ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord
- feliz coincidencia [la ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de fortuna [la ~] zelfstandig naamwoord
- golpe de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
- golpecito de suerte [el ~] zelfstandig naamwoord
- golpe certero [el ~] zelfstandig naamwoord

Synoniemen voor "ventaja" in het Spaans

Uitgebreide synoniemen voor ventaja in het Spaans

ventaja:

ventaja [la ~] zelfstandig naamwoord

la ventaja

la ventaja

la ventaja

la ventaja

la ventaja

la ventaja

la ventaja

Verwante woorden van "ventaja":

Alternatieve synoniemen voor "ventaja":

Verwante synoniemen voor ventaja