Spaans

Uitgebreide vertaling voor doblar (Spaans) in het Nederlands

doblar:

doblar werkwoord

  1. doblar (plegar; replegar)
    vouwen; opvouwen
    • vouwen werkwoord (vouw, vouwt, vouwde, vouwden, gevouwd)
    • opvouwen werkwoord (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)
  2. doblar (plegar; replegar)
    toevouwen
    • toevouwen werkwoord (vouw toe, vouwt toe, vouwde toe, vouwden toe, toegevouwen)
  3. doblar (torcer; comblar)
    buigen; krommen; krom buigen
    • buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
    • krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
  4. doblar
    dubben; nasynchroniseren
    • dubben werkwoord (dub, dubt, dubde, dubden, gedubd)
    • nasynchroniseren werkwoord (synchroniseer na, synchroniseert na, synchroniseerde na, synchroniseerden na, nagesynchroniseerd)
  5. doblar
    ombuigen; doen buigen
  6. doblar
    dubbel vouwen
    • dubbel vouwen werkwoord (vouw dubbel, vouwt dubbel, vouwde dubbel, vouwden dubbel, dubbel gevouwen)
  7. doblar
    samenvouwen
    • samenvouwen werkwoord (vouw samen, vouwt samen, vouwde samen, vouwden samen, samengevouwd)
  8. doblar (plegar; plisar)
    plooien
    • plooien werkwoord (plooi, plooit, plooide, plooiden, geplooid)
  9. doblar (quebrar; caer; morir; )
    breken; sneuvelen; kapot gaan; stuk gaan
    • breken werkwoord (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • kapot gaan werkwoord
    • stuk gaan werkwoord
  10. doblar (plegar)
    dubbelvouwen
    • dubbelvouwen werkwoord (vouw dubbel, vouwt dubbel, vouwde dubbel, vouwden dubbel, dubbelgevouwen)
  11. doblar (plegar)
    omvouwen; ten dele vouwen
  12. doblar (derribar; tumbar; tumbar de un golpe; derribar de un golpe)
    neerslaan; onderuithalen; omslaan; vloeren
    • neerslaan werkwoord (sla neer, slaat neer, sloeg neer, sloegen neer, neergeslagen)
    • onderuithalen werkwoord (haal onderuit, haalt onderuit, haalde onderuit, haalden onderuit, onderuit gehaald)
    • omslaan werkwoord (sla om, slaat om, sloeg om, sloegen om, omgeslagen)
    • vloeren werkwoord (vloer, vloert, vloerde, vloerden, gevloerd)
  13. doblar (torcer; doblarse)
    ombuigen; krom buigen; verbuigen
    • ombuigen werkwoord (buig om, buigt om, boog om, bogen om, omgebogen)
    • krom buigen werkwoord (buig krom, buigt krom, boog krom, bogen krom, krom gebogen)
    • verbuigen werkwoord (verbuig, verbuigt, verboog, verbogen, verbogen)
  14. doblar (arquear; torcer; inclinarse; )
    welven; buigen; krommen
    • welven werkwoord (welf, welft, welfde, welfden, gewelfd)
    • buigen werkwoord (buig, buigt, boog, bogen, gebogen)
    • krommen werkwoord (krom, kromt, kromde, kromden, gekromd)
  15. doblar (doblarse)
    omknikken
    • omknikken werkwoord (knik om, knikt om, knikte om, knikten om, omgeknikt)

Conjugations for doblar:

presente
  1. doblo
  2. doblas
  3. dobla
  4. doblamos
  5. dobláis
  6. doblan
imperfecto
  1. doblaba
  2. doblabas
  3. doblaba
  4. doblábamos
  5. doblabais
  6. doblaban
indefinido
  1. doblé
  2. doblaste
  3. dobló
  4. doblamos
  5. doblasteis
  6. doblaron
fut. de ind.
  1. doblaré
  2. doblarás
  3. doblará
  4. doblaremos
  5. doblaréis
  6. doblarán
condic.
  1. doblaría
  2. doblarías
  3. doblaría
  4. doblaríamos
  5. doblaríais
  6. doblarían
pres. de subj.
  1. que doble
  2. que dobles
  3. que doble
  4. que doblemos
  5. que dobléis
  6. que doblen
imp. de subj.
  1. que doblara
  2. que doblaras
  3. que doblara
  4. que dobláramos
  5. que doblarais
  6. que doblaran
miscelánea
  1. ¡dobla!
  2. ¡doblad!
  3. ¡no dobles!
  4. ¡no dobléis!
  5. doblado
  6. doblando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor doblar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breken quebrantamiento; ruptura
onderuithalen poner la zancadilla
verbuigen cambio; declinación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breken caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper demoler; derribar; desguazar; estallar; fracturar; hacer pedazos; hacer trizas; quebrar; romper; romper en pedazos
buigen arquear; combar; comblar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer combar; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; rendir acatamiento; torcer
doen buigen doblar
dubbel vouwen doblar
dubbelvouwen doblar; plegar
dubben doblar aplazar; demorar; demorarse
kapot gaan caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper
krom buigen comblar; doblar; doblarse; torcer
krommen arquear; combar; comblar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer
nasynchroniseren doblar
neerslaan derribar; derribar de un golpe; doblar; tumbar; tumbar de un golpe
ombuigen doblar; doblarse; torcer
omknikken doblar; doblarse
omslaan derribar; derribar de un golpe; doblar; tumbar; tumbar de un golpe cambiar bruscamente; hacerle caer a uno con un golpe; pasar una página; ponerse
omvouwen doblar; plegar
onderuithalen derribar; derribar de un golpe; doblar; tumbar; tumbar de un golpe abordar; echar una zancadilla; emprender; tratar
opvouwen doblar; plegar; replegar
plooien doblar; plegar; plisar
samenvouwen doblar resumir
sneuvelen caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper caer; desaparecer; fallecer; morir; morir en combate; morirse; perecer
stuk gaan caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; quebrar; refractar; romper
ten dele vouwen doblar; plegar
toevouwen doblar; plegar; replegar
verbuigen doblar; doblarse; torcer cascar; conjugar; declinar; flectar la cabeza; hacer recortes
vloeren derribar; derribar de un golpe; doblar; tumbar; tumbar de un golpe hacerle caer a uno con un golpe
vouwen doblar; plegar; replegar
welven arquear; combar; doblar; doblarse; encorvar; hacer una reverencia; inclinarse; torcer
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
samenvouwen contraer

Synoniemen voor "doblar":


Wiktionary: doblar

doblar
verb
  1. tot een boog vervormen door een opgelegd gewicht

Cross Translation:
FromToVia
doblar plooien; buigen bend — to cause to shape into a curve
doblar buigen bow — to bend a thing
doblar vouwen fold — bend (thin material) over
doblar plooien; vouwen falten — umbiegen und zusammenlegen
doblar buigen; krombuigen; krommen; verbuigen; doorbuigen; ombuigen courberrendre courbe.
doblar buigen; doorbuigen; ombuigen fléchir — Faire ployer, courber.
doblar plooien; vouwen; omvouwen plier — Mettre en double... (sens général)
doblar buigen; doorbuigen; ombuigen ployerfléchir, courber.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van doblar