Spaans

Uitgebreide vertaling voor pillar (Spaans) in het Nederlands

pillar:

pillar werkwoord

  1. pillar (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen werkwoord (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  2. pillar (saquear; vaciar)
    plunderen; uitzuigen; uitknijpen; leeghalen; uitpersen
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • uitzuigen werkwoord (zuig uit, zuigt uit, zoog uit, zogen uit, uitgezogen)
    • uitknijpen werkwoord (knijp uit, knijpt uit, kneep uit, knepen uit, uitgeknepen)
    • leeghalen werkwoord (haal leeg, haalt leeg, haalde leeg, haalden leeg, leeggehaald)
    • uitpersen werkwoord (pers uit, perst uit, perste uit, persten uit, uitgeperst)
  3. pillar (hurgar; agarrar)
    graaien; grabbelen; snuffelen
    • graaien werkwoord (graai, graait, graaide, graaiden, gegraaid)
    • grabbelen werkwoord (grabbel, grabbelt, grabbelde, grabbelden, gegrabbeld)
    • snuffelen werkwoord (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)
  4. pillar (abrazarse a; enganchar; agarrar; )
    omklemmen; klemmen; knellen
    • omklemmen werkwoord (omklem, omklemt, omklemde, omklemden, omklemd)
    • klemmen werkwoord (klem, klemt, klemde, klemden, geklemd)
    • knellen werkwoord (knel, knelt, knelde, knelden, gekneld)
  5. pillar (robar; quitar; saquear; desvalijar)
    plunderen; leegplunderen; roven; uitplunderen
    • plunderen werkwoord (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • leegplunderen werkwoord (plunder leeg, plundert leeg, plunderde leeg, plunderden leeg, leeggeplunderd)
    • roven werkwoord (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • uitplunderen werkwoord (plunder uit, plundert uit, plunderde uit, plunderden uit, uitgeplunderd)
  6. pillar (robar; privar; quitar; asaltar; privar de)
    roven; beroven
    • roven werkwoord (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • beroven werkwoord (beroof, berooft, beroofde, beroofden, beroven)

Conjugations for pillar:

presente
  1. pillo
  2. pillas
  3. pilla
  4. pillamos
  5. pilláis
  6. pillan
imperfecto
  1. pillaba
  2. pillabas
  3. pillaba
  4. pillábamos
  5. pillabais
  6. pillaban
indefinido
  1. pillé
  2. pillaste
  3. pilló
  4. pillamos
  5. pillasteis
  6. pillaron
fut. de ind.
  1. pillaré
  2. pillarás
  3. pillará
  4. pillaremos
  5. pillaréis
  6. pillarán
condic.
  1. pillaría
  2. pillarías
  3. pillaría
  4. pillaríamos
  5. pillaríais
  6. pillarían
pres. de subj.
  1. que pille
  2. que pilles
  3. que pille
  4. que pillemos
  5. que pilléis
  6. que pillen
imp. de subj.
  1. que pillara
  2. que pillaras
  3. que pillara
  4. que pilláramos
  5. que pillarais
  6. que pillaran
miscelánea
  1. ¡pilla!
  2. ¡pillad!
  3. ¡no pilles!
  4. ¡no pilléis!
  5. pillado
  6. pillando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor pillar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
roven costras
snappen coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beroven asaltar; pillar; privar; privar de; quitar; robar abusar de; aprovecharse de; cometer un robo con fractura; entrar por fuerza; escalar; robar
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
graaien agarrar; hurgar; pillar birlar; coger a la arrebatiña; disputarse; hurgar; mangar; revolver
grabbelen agarrar; hurgar; pillar coger a la arrebatiña; disputarse; hurgar; revolver
klemmen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en
knellen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en apretar; quedar ceñido; sujetar
leeghalen pillar; saquear; vaciar dejar vacío; desocupar; despejar; terminar; vaciar
leegplunderen desvalijar; pillar; quitar; robar; saquear desvalijar; saquear
omklemmen abrazarse a; agarrar; agarrotarse; atrancar; clavar con alfileres; darse por aludido; encajar; enganchar; escurrir; estrechar; estrujar; pillar; retorcer; sujetar en
plunderen desvalijar; pillar; quitar; robar; saquear; vaciar coger; desvalijar; hurtqr; robar; saquear
roven asaltar; desvalijar; pillar; privar; privar de; quitar; robar; saquear coger; hurtqr; robar
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
snuffelen agarrar; hurgar; pillar absorber por la nariz; curiosear; descubrir; divisar; esnifar; hurgar en; husmear en; rastrear; revolver; seguir el rastro de
uitknijpen pillar; saquear; vaciar exprimir
uitpersen pillar; saquear; vaciar estrujar; explotar; exprimir
uitplunderen desvalijar; pillar; quitar; robar; saquear sacudir; zarandear
uitzuigen pillar; saquear; vaciar chupar; succionar

Wiktionary: pillar


Cross Translation:
FromToVia
pillar pakken erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten
pillar betrappen erwischen — jemanden überraschend bei einer verbotenen, heimlichen Handlung antreffen
pillar halen erwischen — jemanden oder etwas (gerade noch rechtzeitig) erreichen
pillar bekoren; charmeren; in verrukking brengen; verrukken; buitmaken; plunderen; roven; stropen; ontroven ravirenlever de force, emporter avec violence.

Computer vertaling door derden: