Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abuelos:
  2. abuelo:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor abuelos (Spaans) in het Nederlands

abuelos:

abuelos [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el abuelos
    de grootouders

Vertaal Matrix voor abuelos:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grootouders abuelos

Verwante woorden van "abuelos":


Wiktionary: abuelos


Cross Translation:
FromToVia
abuelos grootouders Großeltern — die Eltern der Eltern
abuelos vorzaat; voorvader; stamvader Ahngehoben, meist Plural: Vorfahr, (Plural) Vorfahren einer Gruppe oder eines Volkes
abuelos voorgeslacht; voorouders aïeuxPluriel de aïeul : tous ceux de qui l’on descendre.

abuelo:

abuelo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el abuelo (abuelito; yayo)
    de opa; de grootvader; grootpapa
    • opa [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grootvader [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • grootpapa [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor abuelo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grootpapa abuelito; abuelo; yayo
grootvader abuelito; abuelo; yayo
opa abuelito; abuelo; yayo

Verwante woorden van "abuelo":


Synoniemen voor "abuelo":


Wiktionary: abuelo

abuelo
noun
  1. de ouder van een ouder
  2. de vader van een ouder

Cross Translation:
FromToVia
abuelo voorvader grandfather — male forefather
abuelo opa; grootvader; bompa grandfather — grandfather (from either side)
abuelo opa grandpa — grandfather (informal)
abuelo grootouder grandparent — parent of one's parent
abuelo opa pa — grandfather
abuelo grootvader Ahn — südd.|, österr.|: Großvater
abuelo grootvader grand-père — Père du père (grand-père paternel) ou de la mère (grand-père maternel).