Spaans

Uitgebreide vertaling voor aconsejar (Spaans) in het Nederlands

aconsejar:

aconsejar werkwoord

  1. aconsejar (recomendar)
    adviseren; aanraden; van raad dienen
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • aanraden werkwoord (raad aan, raadt aan, ried aan, rieden aan, aangeraden)
    • van raad dienen werkwoord
  2. aconsejar (recomendar)
    adviseren; aanprijzen
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • aanprijzen werkwoord (prijs aan, prijst aan, prees aan, prezen aan, aangeprezen)
  3. aconsejar (recomendar)
    recommanderen
    • recommanderen werkwoord (recommandeer, recommandeert, recommandeerde, recommandeerden, gerecommandeerd)
  4. aconsejar
    raadgeven
    • raadgeven werkwoord (geef raad, geeft raad, gaf raad, gaven raad, raad gegeven)
  5. aconsejar (requerir; intimar; citar a juicio; exhortar; amanecer)
    aanmanen; aanmanen tot een verplichting; sommeren; manen
  6. aconsejar (exhortar; requerir)
    manen; iemand aansporen

Conjugations for aconsejar:

presente
  1. aconsejo
  2. aconsejas
  3. aconseja
  4. aconsejamos
  5. aconsejáis
  6. aconsejan
imperfecto
  1. aconsejaba
  2. aconsejabas
  3. aconsejaba
  4. aconsejábamos
  5. aconsejabais
  6. aconsejaban
indefinido
  1. aconsejé
  2. aconsejaste
  3. aconsejó
  4. aconsejamos
  5. aconsejasteis
  6. aconsejaron
fut. de ind.
  1. aconsejaré
  2. aconsejarás
  3. aconsejará
  4. aconsejaremos
  5. aconsejaréis
  6. aconsejarán
condic.
  1. aconsejaría
  2. aconsejarías
  3. aconsejaría
  4. aconsejaríamos
  5. aconsejaríais
  6. aconsejarían
pres. de subj.
  1. que aconseje
  2. que aconsejes
  3. que aconseje
  4. que aconsejemos
  5. que aconsejéis
  6. que aconsejen
imp. de subj.
  1. que aconsejara
  2. que aconsejaras
  3. que aconsejara
  4. que aconsejáramos
  5. que aconsejarais
  6. que aconsejaran
miscelánea
  1. ¡aconseja!
  2. ¡aconsejad!
  3. ¡no aconsejes!
  4. ¡no aconsejéis!
  5. aconsejado
  6. aconsejando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor aconsejar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmanen aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir
aanmanen tot een verplichting aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir
aanprijzen aconsejar; recomendar recomendar; vocear sus mercancías
aanraden aconsejar; recomendar nombrar; proponer; recomendar
adviseren aconsejar; recomendar adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir
iemand aansporen aconsejar; exhortar; requerir
manen aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir amonestar; apremiar; criticar; declarar hereje; instigar; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar
raadgeven aconsejar
recommanderen aconsejar; recomendar
sommeren aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir
van raad dienen aconsejar; recomendar

Synoniemen voor "aconsejar":


Wiktionary: aconsejar

aconsejar
verb
  1. over iets of iemand bij iemand (positief) vertellen en adviseren om datgene/diegene te gebruiken/in te schakelen
  2. aanprijzen
  3. raad geven om iets te doen
  4. raad geven aan

Cross Translation:
FromToVia
aconsejar raadgeven; adviseren; advies geven advise — to give advice to; to offer an opinion; to counsel; to warn
aconsejar adviseren; raden; aanraden conseiller — Indiquer à quelqu’un ce qu’il doit faire ou ne doit pas faire. (Sens général).